[12] Op de aangenaame stilligheit des nachts (p. 14)
toelichting |
Van Es, 1952, p. 163 en p. 179 wijst op de voor een sonnet ongebruikelijke versvorm van dit gedicht: de versregels bestaan uit slechts vier versvoeten. Het staat op p. 7 van Six' bundel. |
|
annotatie |
|
|
1-2 |
zoo saft gesloopen, In: zo zachtjes binnengeslopen in |
2 |
d'aaders: dwz. het binnenste, het innerlijk |
|
van wat reeden heeft: van al wat met rede begiftigd is, van alle mensen |
3 |
se: nl. de slaap (gewoonlijk mannelijk) |
|
wat er slotvry leeft: al wat er buiten slot en grendel leeft, nl. de dieren in de vrije natuur (met name de vogels, vgl. in de boschjes) |
4 |
bekroopen: overmeesterd |
5 |
ooverloopen: overvallen |
6 |
Van: Door |
6-7 |
sweeft Op: verwijlt bij, houdt zich bezig met |
7 |
weeft: stelt ... samen, maaktt zich |
| |
8 |
Geheil'gde beeldseltjes: Voorstellinkjes van, Fantasietjes over heilige onderwerpen (vgl. wnt ii, i, 1290) |
|
met hoopen: in overvloed |
9 |
Sy die: De ziel, die |
|
van booven eeuwigh quam: uit de hemel is gekomen en die eeuwig leeft |
10-12 |
Schoon ... gewisse: Wijst, hoewel het aards bestaan als een klit aan haar (de ziel) vastkleeft, mijn gehele wezen (mijn bewustzijn, vgl. wnt iv, 2112) de weg naar haar thuis (het huis van de ziel, de hemel), nu de rust niet verstoord wordt door de onrust van de wereld |
13 |
Gedachtigh aan haar saalgen stam: (myn gewisse), dat zich bewust wordt van haar (der ziele) hemelse oorsprong |
14 |
duisternisse: ook in de zin van: mysterie, onverklaarbaar wonder? |
|
|