[11] Op twistige steeghjes gebuuren (p. 13)
toelichting |
In een artikel heeft mevrouw Schenkeveld dit sonnet aan een uitgebreide interpretatie onderworpen (Schenkeveld-van der Dussen, 1986 a). Zij laat zien dat de op het eerste gezicht ordelijke redenering van Six' sonnet eigenaardige tekortkomingen vertoont en betoogt dat Six die met opzet en met subtiele bedoeling zal hebben aangebracht. Six gaat uit van een moraalfilosofische topos, die hij aan Juvenalis' vijftiende satire zal hebben ontleend. Juvenalis stelt daarin het redeloze, altijd naar de aarde ziende beest dat in vrede met zijn soortgenoten leeft, tegenover de redelijke, rechtoplopende mens die onderling zoveel strijd levert. Dezelfde oppositie wijst Schenkeveld ook aan in Erasmus' essay naar aanleiding van het adagium Dulce bellum inexpertis. Bij de inperking van de thematiek tot alleen het al of niet vredige leven van paren zal Six zijn uitgegaan van een andere bron: het begin van de vijfde zang van Ariosto's Orlando Furioso (Van Woudenberg, 1956, p. 81-83 had reeds op deze bron voor Six' sonnet gewezen). Het sonnet staat op p. 6 van Six' bundel. |
|
annotatie |
|
|
titel |
steeghjes gebuuren: buren uit het steegje |
1 |
Al ... pooten: Elke viervoeter die de kop van nature naar de aarde gewend houdt (vgl. r. 9) |
3 |
Of zoo: Of, indien het dan al is, dat |
|
verbyt: doodbijt |
4 |
Wat paarlink: Welk van de in paren levende dieren (wnt xii, i, 94, deze plaats) |
|
paar: wederhelft, mannetje of wijfje (wnt ii, i, 43, deze plaats) |
5 |
geschooten: gestoten, gezet |
6 |
den Bul: de stier. Mevrouw Schenkeveld ziet de onverwachte voorstelling van zaken in deze regel als een opzettelijk aangebrachte kronkel die aldus bijdraagt aan de pointe van het gedicht (Schenkeveld-van der Dussen, 1986 a, p. 104). Haar redenering volgend zou men de regel kunnen lezen als een voorbode van de ingrijpende vulgarisering in |
| |
|
de laatste regels. De opvallende wijziging die Six hier aanbrengt in de topos van Juvenalis, Erasmus en Ariosto, laat immers al doorschemeren dat hij in zijn sonnet niet zozeer ‘de mens’ op het oog heeft, als wel de (en zelfs: een) twistzieke man, maar evenzozeer ook diens echtgenote, die zo agressief is als een koe nimmer tegen de stier zal zijn. Ook in r. 7 is zowel het mannelijk als het vrouwelijk element in een ‘actieve rol’ vertegenwoordigd. |
7 |
verblyd: opgewekt, in goede harmonie |
8 |
Het bosch, de weide: Het bos- en het velddier |
|
streelt: koestert |
|
syn teel en worpgenoten: de dieren waarmee het paart en die welke tot dezelfde soort behoren |
9 |
komt: komt het (dan) |
|
meenich: in contrast met Al (r. 1) |
|
dier rechtschaapen met verstand: naar zijn aard met verstand begiftigd dier (maar rechtschaapen ook in de zin van: rechtoplopend, vgl. r. 1) |
10 |
trouw: huwelijkse staat |
|
andre helft: wederhelft, echtgenoot |
11 |
als in een helle: Van Woudenberg, 1956, p. 82 wijst hierbij op de overeenkomst met Ariosto's ‘un spirto de l'inferno’ in de derde stanza van de vijfde zang van de Orlando Furioso. |
14 |
reutje: mannelijk hondje |
|
werd: wordt. ‘De rommelige ritmiek van de versregel past uitstekend bij de inhoud ervan. Een sterk geval van anti-climax van kind naar pan wordt afgesloten met een werkwoord “doodgeslagen” waarvan men moet hopen dat het ten opzichte van het kind waarbij het zou passen, een hyperbool is, maar dat voor het breken van potten en pannen lachwekkend emotioneel is.’ (Schenkeveld-van der Dussen, 1986 a, p. 100). |
|
|