Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina XXXV]
| |
4. De dichter en zijn gedichtenAls achtergrond bij de in deze editie uitgegeven gedichten van Six van Chandelier is in de volgende schets een aantal biografische gegevens over de dichter bijeengebracht. De vermelde gegevens zijn niet of nauwelijks gebaseerd op nieuw eigen onderzoek, maar gaan vooral terug op de biografische studie van Frederiks,Ga naar voetnoot1 op een publikatie van R.C. Six,Ga naar voetnoot2 op archivalische gegevens uit de collectie-Six in AmsterdamGa naar voetnoot3 en met name ook op het werk van Six zelf. Daarnaast zijn nog enkele gegevens van elders verwerkt, zoals in de voetnoten wordt verantwoord.
Joannes Six van Chandelier werd geboren op 19 februari 1620 in Amsterdam. Op 1 maart werd hij in de Oude Kerk gedoopt door de predikant Gosuinus Geldorpius. Zijn ouders waren Jacob Six van Chandelier en Sara Juliens. Jacob Six was in 1593 te Wezel geboren als zoon van een Joannes of Hans Six, die later naar Haarlem verhuisde. Jacob Six kon ‘Van Chandelier’ aan zijn naam toevoegen op grond van een adelsdiploma dat hem en zijn broers in 1617 te Praag was toegekend door keizer Matthias. De adeldom van de Sixen zou volgens dat diploma zijn wortels hebben in de elfde eeuw.Ga naar voetnoot4 Sara Juliens of Juliaans, de moeder van de dichter, was in 1597 te Keulen geboren. Haar ouders waren Joost Juliens en Catharina Jeheu of Jehu, wier familie voor de Spanjaarden uit Brussel was uitgeweken naar Keulen. Later verhuisde dit echtpaar uit Keulen naar Amsterdam. Six' ouders trouwden in Amsterdam op 29 januari 1619. De bruidegom was 25 jaar oud en de bruid 22 jaar. Zijn vader woonde toen in Haarlem en haar ouders in de Kalverstraat in Amsterdam. Een jaar later werd hun eerste kind geboren, Joannes, de dichter. Er volgden nog negen kinderen, vijf jongens en vier meisjes: Joost (1621), Jacob (1623), Catharina (1625), Isaäc (1627), Elisabeth (1629), Abraham (1632), Sara (1634), Suzanna (1635) en Wilhelmus (1637). Six' vader Jacob Six dreef als ‘drogist’ een bloeiende handel in kruiden en dergelijke. Hij kocht in 1631 het pand ‘De Drie Monnicken’, het vierde huis vanaf de Dam aan de westzijde van de Kalverstraat, breidde in onderhandeling met de buren het grondgebied uit en bouwde een geheel nieuw pand, een groot woonhuis met winkel geheten ‘De Vergulde Eenhoorn’.Ga naar voetnoot5 | |
[pagina XXXVI]
| |
Ook de familie van Six' moeder moet gefortuneerd zijn geweest: Catharina Jeheu, Six' grootmoeder, liet in 1643 een buitentje ‘Ceulen’ bij de Middenweg in de Diemermeerpolder bouwen, naar Six' eigen opgave aan het ‘vyvers pad’ (gelegen aan de oostzijde van de Middenweg, tussen de huidige Hogeweg en de Linnaeusdwarsstraat).Ga naar voetnoot6 Six' grootmoeder was toen inmiddels weduwe geworden. Joost Juliens was in 1632 overleden en begraven in een van de beide eigen graven in de Zuiderkerk (genummerd l32 en l33) die hij in 1626 had gekocht. Zijn vrouw zou nog tot 1652 in leven blijven en bracht veel tijd door op haar buitentje.
Six' ouders waren gereformeerd protestant. Evenals zijn vijf broers bezocht Six de Latijnse school aan de Oude Zijde, gevestigd in een voormalig kloostercomplex in de Koestraat. Sinds 1628 was Cornelis Sladus (1599-1678) rector van deze school. Six zette zijn opleiding niet verder voort. In 1639 overleed zijn vader: Jacob Six van Chandelier werd op 5 december 1639 begraven in de Zuiderkerk, maar niet in een van de familiegraven van zijn schoonouders. Six reisde bij het overlijden van zijn vader door Vlaanderen, kennelijk op zakenreis, en hij kon niet aanwezig zijn bij de begrafenis. Na zijn terugkeer in Amsterdam kreeg hij, als oudste zoon, de zorg voor de kruidenfirma te dragen, die overigens op naam van zijn moeder (‘de weduwe Jacob Six’) bleef staan. Six was toen negentien jaar oud. In de jaren veertig, wanneer precies is niet bekend, overleed ook Six' broer Jacob (in 1623 geboren). Hij werd in het graf bij zijn vader ter aarde besteld. Six' oudste broer Joost reisde in 1647 in opdracht van de voc naar Bengalen en doorliep daar verschillende rangen. Hij maakte ook een reis naar China, werd schepen in Batavia en repatrieerde eerst in 1668. De firma van de familie Six van Chandelier wordt genoemd onder de grote Amsterdamse handelsondernemingen in het Middellandse-zeegebied.Ga naar voetnoot7 In Zweden komt de naam eveneens voor in de archieven,Ga naar voetnoot8 maar de firma had ook belangen dichter bij Amsterdam. In 1647 kon Joannes Six bijvoorbeeld voor 9.000 gulden ‘een huys ende seeperie’ (een zeepfabriekje) te Weesp van de hand doen.Ga naar voetnoot9 Om de handelsbelangen ter plaatse te gaan behartigen begon Six in 1649 een grote reis naar de landen aan de Middellandse zee. Hij reisde eerst naar Walcheren, waar hij werd verwelkomd door de familie van zijn reisgenoot Abraham Grenier (1626-1660), een jurist die in Leiden had gestudeerd en die nu wilde promoveren in Angers. In juni 1649 | |
[pagina XXXVII]
| |
was Six nog in Middelburg, maar in juli was hij al in Parijs aangekomen, waarschijnlijk na een reis over zee naar de monding van de Seine. Hij bezocht Fontainebleau en reisde verder naar het zuiden, zijn reisgenoot in Angers achterlatend. Via Toulouse en Bayonne, over de Pyreneeën en door Noord-Spanje kwam Six aan in Madrid, op tijd om de Blijde Inkomste van koningin Maria Anna van Oostenrijk, de tweede vrouw van Filips iv, op 15 november 1649 bij te wonen. Hij reisde verder naar het zuiden, bezocht Sevilla en Cádiz, verbleef langere tijd in Granada en voer in het voorjaar van 1650 van Alicante over naar Genua, met een oponthoud aan de westkust van Sardinië. Vanuit Genua reisde hij zuidwaarts langs Livorno en Florence en bereikte Rome in de laatste maanden van 1650, het pauselijk jubeljaar. In Rome verkeerde Six in het gezelschap van de Nederlandse schilders aldaar, de bentvogels, en ontmoette er onder anderen ook de Amsterdamse dichter Reyer Anslo. Na vanuit Rome een bezoek aan Napels en omgeving te hebben gebracht, reisde Six noordwaarts naar de oostkust van Italië en vervolgens naar Venetië, waar hij juist vóór kerstmis 1650 arriveerde. In Venetië trok hij op met een aantal Amsterdamse zakenlieden die hem logies en gezelschap boden. In het voorjaar van 1651 reisde hij terug naar Amsterdam. De dijkdoorbraak bij Diemen van 5 maart 1651 had de Diemermeerpolder vol Zuiderzeewater laten stromen en het buitentje ‘Ceulen’ had zware schade opgelopen. Voor herstelwerkzaamheden werd ‘ten behoeve van Jan Six van Chandelier’ een bedrag van 2.000 gulden uitgegeven.Ga naar voetnoot10 Nog in de herfst van datzelfde jaar vertrok Six opnieuw naar Italië, nu reizend over de Rijn en via Innsbruck door Tirool naar Venetië. Hij reisde toen in het gezelschap van de jonge schilder Michiel Soetens uit Den Haag. Bij deze reis was Venetië Six' einddoel. In de winter van 1651-1652 keerde hij terug naar Amsterdam.Ga naar voetnoot11
Bij de eerste reis naar het zuiden was de ziekte waaraan Six leed, ernstiger geworden en was de pijn toegenomen. Hij leed aan een miltkwaal, een zeer pijnlijke ‘verstopte’ milt, zoals men de ziekte in die tijd noemde. Six consulteerde een Amsterdams medicus Simon Dilman of Dilleman, een verre verwant van de familie Six, die afkomstig was uit Lemgo in Westfalen en die, voordat hij in Amsterdam ging praktizeren, ook enige tijd in Beverwijk had gewoond.Ga naar voetnoot12 Six was een goede vriend van deze Dilman en zijn familie: zijn vrouw Johanna (1608-?), zijn beide zoons Joannes (1629-?) en Jacob (1632-?) en Saartje (1640?-?), | |
[pagina XXXVIII]
| |
zijn dochtertje. Jacob Dilman is een tijd lang bij de familie Six in huis geweest, waarschijnlijk in een leerperiode voor het koopmansvak. Zijn oudere broer Joannes trad in het voetspoor van zijn vader en werd arts in Amsterdam. In zijn gedichten brengt Six zijn miltkwaal soms in direct verband met zijn ongehuwde staat: hij zegt niet te willen en te zullen trouwen, omdat hij meent door zijn ziekte ongeschikt te zijn voor het huwelijk en het vaderschap.Ga naar voetnoot13 Misschien ligt hier ook een verband met het tamelijk abrupte einde van zijn dichterschap van amoureuze poëzie. Nog in 1649-1650 richt hij vanuit Spanje amoureuze gedichten aan een geliefde die hij Roselle noemt, maar die waarschijnlijk de voornaam Maria had. Het is niet volkomen duidelijk of Six èlk gedicht aan zijn ‘Roselle’ ook wijdde aan deze Maria en ook niet of zij nu een Amsterdamse dan wel een Zeeuwse moet zijn geweest.Ga naar voetnoot14 De aanknopingspunten bieden te weinig houvast om haar preciezer te traceren. In ieder geval maakt Six later geen liefdesgedichten meer en staat hij na de tijd van zijn reis naar het zuiden en de verergering van zijn kwaal afwijzend tegenover een huwelijk, al is daarbij zijn motivatie niet altijd in verband te brengen met zijn miltkwaal.Ga naar voetnoot15
In de zomer van 1652 brandde het oude stadhuis van Amsterdam af en Six, die op slechts enkele tientallen meters van de plaats des onheils woonde, was persoonlijk betrokken bij het blus- en bergwerk. Zijn inmiddels 80 jaar oude grootmoeder van moederszijde Catharina Jeheu overleed enkele maanden later en werd op 18 oktober 1652 bij haar man Joost Juliens begraven. Ook het graf van Six' vader en broer Jacob in de Zuiderkerk werd toen geopend, mogelijk om hun lichamen naar het familiegraf van Joost Juliens over te brengen. Kennelijk heeft Six nadien nog vaak kunnen beschikken over het buitentje van zijn grootmoeder, waar hij voorheen ook al menigmaal zijn toevlucht had gevonden. Hij zou er echter eerst in 1669 alleenbezitter van worden.Ga naar voetnoot16
In de periode 1652-1657 heeft Six ook een reis naar Duitsland gemaakt, met name naar Munster, maar het is niet duidelijk wanneer precies. Reizen naar Engeland was door de eerste Engelse oorlog (1652-1654) bezwaarlijk, maar toen de vrede van Westminster gesloten was (april 1654), reisde Six naar Londen, wederom in het gezelschap van de Zeeuw Abraham Grenier. | |
[pagina XXXIX]
| |
In de zomer van het volgend jaar 1655 (er woedde toen een pestepidemie in Amsterdam) vertrok hij voor een tweede reis naar Engeland, nu met het voornemen dieper door te dringen in het land. Zijn vriend Abraham Grenier, die inmiddels getrouwd was, vergezelde hem niet bij deze reis. Six reisde naar Londen, bezocht daar de sheriff Thomas Allen, die ooit in Amsterdam een leerperiode voor het vak van kruidenhandelaar had doorlopen, en trok ook inderdaad dieper het land in. Zijn reis voerde hem naar Northamptonshire waar hij te gast was bij de grootgrondbezitter John Gournei of Gurney, bij wie Abraham Grenier hem mogelijk een introductie had bezorgd. Waarschijnlijk is Six na deze tweede reis vanuit Colchester naar Holland overgevaren.
De medische hulp van Simon Dilman bood Six onvoldoende soelaas en daarom reisde hij in de zomer van 1656 naar het kuuroord Spa om er negen weken te kuren voor zijn miltkwaal. Hij vond baat bij de minerale wateren en reisde terug naar Holland, waarschijnlijk via Aken, om de op 2 mei 1656 goeddeels afgebrande stad te bezichtigen. Nog vele jaren nadien hield Six in het buitenplaatsje in de Diemermeerpolder een ‘Spaasaisoen’ aan, een zomerse kuur met flessen uit Spa geïmporteerd bronwater.Ga naar voetnoot17
In 1657 verscheen Six van Chandeliers bundel Poësy. De biografische gegevens uit de jaren daarna liggen in de tijd verder van elkaar. Six heeft zich, naar hij zelf schrijft, enigszins teruggetrokken op het buitentje ‘Ceulen’, waar hij ‘oover de twintig jaaren swanger, en ontrent de tien jaaren in swaaren arbeid’ is geweest van zijn psalmberijming die in 1674 verscheen. Hij bleef soms ook ‘de guuren naaren winter’ in de Diemermeerpolder over.Ga naar voetnoot18 In deze tijd bleef hij overigens ook gedichten schrijven en publiceren.Ga naar voetnoot19
In 1669 overleed Six' moeder Sara Juliens. Zij werd op 18 september in de Zuiderkerk begraven. Ook Six' jongste broer Wilhelmus (geboren in 1637) overleed in dat jaar en hij werd op 22 december begraven. De achtergebleven familieleden gaan in 1669 kennelijk over tot een zekere boedelsplitsing: Six verwerft dan het buitentje ‘Ceulen’ in eigendom.Ga naar voetnoot20 In 1675, het jaar van overlijden van Six' oudste zuster Elisabeth (op 19 januari begraven in de Zuiderkerk), wordt ‘De Vergulde Eenhoorn’, die nog altijd op naam van ‘de weduwe Jacob Six’ stond, door de erven verkocht aan Joannes Ravesteyn. Het pand brengt 22.500 gulden op. Six' broer Abraham (geboren in 1632) is dan inmiddels ook overleden en Six treedt op als testamentaire voogd over diens kinderen. ‘De | |
[pagina XL]
| |
Vergulde Eenhoorn’ zou later nog vele malen van eigenaar wisselen. Het huis is pas aan het begin van deze eeuw afgebroken.Ga naar voetnoot21 In de jaren na 1675 overlijden nog Six' broer Isaäc (1686) en zus Catharina (1687), zodat van de kinderen dan alleen nog Joannes en zijn beide zusters Sara en Suzanna in leven zijn. Het jaar van overlijden van Six' oudste broer Joost, die uit de oost was weergekeerd, is niet bekend. Six werkt in deze tijd aan de herziening van zijn psalmberijming. In 1690 verschijnt daarvan de tweede, herziene druk. Door zijn ‘geduurige swakheit, en onlustigheit’ is het hem niet mogelijk de drukproeven geheel volgens zijn wens te corrigeren en hij vraagt de ‘bescheide leeser, en singer’ van zijn psalmen daarom enige consideratie te hebben.Ga naar voetnoot22 In 1695 overlijdt Six van Chandelier en hij wordt op 16 februari, enkele dagen vóór zijn 75ste verjaardag, naar zijn graf in de Zuiderkerk gedragen, vanuit een huis aan de Reguliersgracht bij de Keizersgracht dat hij kennelijk inmiddels was gaan bewonen. Zijn zuster Sara, die in 1705 zou overlijden, verkocht in 1695 het buitentje ‘Ceulen’ voor 5.000 gulden. Het werd later omgedoopt in ‘Landzigt’ en het was bij de afbraak, in 1803, nog 6.550 gulden waard.Ga naar voetnoot23 Suzanna Six van Chandelier, Six' jongste zus, overleed in 1718. Zij schijnt de laatste Amsterdamse telg van de familie te zijn geweest. Al vroeg in de achttiende eeuw is de naam Six van Chandelier in Amsterdam niet meer te vinden.Ga naar voetnoot24
Het is niet zeker dat het hierbij afgebeelde portret van Six van Chandelier de dichter werkelijk voorstelt. Jeronimo de Vries vermeldde dit portret al in zijn studie over Six van Chandelier.Ga naar voetnoot25 De tekening van de hand van Jan Stolker (1724-1785) is blijkens het opschrift gemaakt naar een (verloren gegaan) schilderij van Van Mierevelt (1567-1641). De voorgestelde is 18 jaar oud en het schilderij zou in 1630 tot stand zijn gekomen.Ga naar voetnoot26 In het onderschrift wordt daarom verkeerdelijk 1612 als geboortejaar van Six van Chandelier opgegeven. Het jaar van zijn overlijden is opengelaten. Misschien is het schilderij niet in 1630, maar in 1638 geschilderd en kon Stolker het jaartal op het schilderij niet goed lezen: in 1630 werd Six pas 10 jaar oud. Tegen de achterwand in de voorstelling hangt een gedrukt portret van de Duitse neolatinist Helius Eobanus Hessus (1488-1540). Ik kan geen duidelijk verband tussen hem en de jeugdige Six van Chandelier aanwijzen, al gaf Eobanus een deel van zijn dichtwerk uit onder de titel Silvae (vgl. Six' latere boeken | |
[pagina XLI]
| |
Afb. 1. J. Stolker naar M. Jsz. van Mierevelt: J. Six van Chandelier (?)
| |
[pagina XLII]
| |
Dichtbosch) en maakte hij een psalmberijming. Het voorkomen van deze portretafbeelding van Eobanus Hessus in het portret en het ontbreken van enige vermelding van het portret in Six' werk maken de toeschrijving onzeker. Het lijkt voor de hand te liggen dat Six een gedicht op zo'n portret door Van Mierevelt zou hebben geschreven en gepubliceerd. Er zijn nog andere portretten aangemerkt als portretten van Six van Chandelier. In de portrettencatalogus van Muller uit 1853 wordt onder nummer 4955 een portret door G.J. Michaëlis (1775-1857) naar Wallerand Vaillant beschreven. Het ‘Borstb. regts, met ringkraag. Fraaije Teeken. in O.-I. inkt’ zou Six van Chandelier voorstellen. Het oorspronkelijke portret zou misschien in 1656 gemaakt zijn.Ga naar voetnoot27 Six noemt Vaillant terloops in een van zijn epigrammen (no. [542]). Een uitmonstering met ringkraag lijkt echter wat boven Six' stand. Het is mij niet bekend waar dit portret zich thans bevindt. In 1865 beschreef Wessely een mezzotint-portret van de hand van dezelfde Vaillant als een portret van ‘Jan Six von Chandelier’.Ga naar voetnoot28 In 1893 werd zijn toeschrijving echter weerlegd door J. Six: de mezzotint stelt Jan Six van Vromade voor.Ga naar voetnoot29 Misschien gaat het eerder genoemde portret van Michaëlis op deze mezzotint of op het eraan ten grondslag liggende schilderij terug. In 1720 bevond er zich, volgens Lambert Bidloo, nog een portret van Six van Chandelier in Arnoud van Halens Panpoëticon Batavûm.Ga naar voetnoot30 Het is daarin nu niet meer terug te vinden. Behalve het waarschijnlijk verloren gegane portret door David Baudringien van Six' vaderGa naar voetnoot31 zijn mij verder geen portretten van Six of van zijn familieleden bekend.
In de familie Six van Chandelier bestond kennelijk een zekere literaire belangstelling. Vele van Six' gedichten zijn opgedragen en gericht aan zijn directe familieleden. Van zijn jongste broer Wilhelmus schrift Six in een van zijn gedichten dat hij verzot was op de pennevruchten van zijn oudste broer.Ga naar voetnoot32 Six' zuster Sara heeft zelf een dichterlijk handschrift nagelaten.Ga naar voetnoot33 In de Waerschouwinge die voorafgaat aan dat bundeltje van 326 merendeels korte religieuze gedichten geeft zij aan alleen de copiiste van de gedich- | |
[pagina XLIII]
| |
ten te zijn, maar zij vermeldt niet wie de afgeschreven poëzie vervaardigd heeft. De gedichten zijn duidelijk het werk van een amateur en zullen waarschijnlijk door één dichter gemaakt zijn. Het handschrift heeft als present voor een onbekende gediendGa naar voetnoot34 en is gedateerd 5 januari 1659.
Een groot deel van Six' poëzie heeft kennelijk aanvankelijk een plaats gehad binnen een vriendschappelijke uitwisseling van gedichten in handschrift tussen familieleden, vrienden en kennissen. In die kennissenkring zijn dichters van enige bekendheid te vinden: Geeraert Brandt en Reyer Anslo, maar het overgrote deel van Six' kennissen is als dichter in vergetelheid geraakt. Van het werk van dichters als Theodore Dodeur, Hendrik Laurents Spiegel (een nakomeling van de auteur van de Hertspiegel), Abraham Grenier, Pieter Klaaver, Johan Radermacher, van de dichteres Johanna Dilman en van de mij alleen bij zijn initialen bekende dichter k.p. is zelfs niets of nauwelijks iets overgeleverd. Naast de gedichten voor zijn familie en kennissen schreef Six ook veel poëzie over de belangrijke gebeurtenissen van zijn tijd: over de laatste gevechtshandelingen van de dertigjarige en tachtigjarige oorlogen met de daaropvolgende vrede van Westfalen en Munster (1648), over de burgeroorlog in Groot-Brittannië en de onthoofding van Karel i (1649), over de aanslag van Willem ii op Amsterdam, zijn plotselinge dood en de daarna bijeengeroepen Grote Vergadering van de Staten Generaal (1651), over de zeeslagen van de eerste Engelse oorlog (1652-1654), de strijd tegen de Portugezen in Brazilië, de oorlog tussen Frankrijk en Spanje, de strijd om de hegemonie in het Oostzeegebied en de zeeslagen in de Middellandse zee. Hij dichtte een aanklacht tegen de vervolging van de Waldenzen in Savoie (1655) en maakte later ook gedichten op de zeeslagen van de tweede Engelse oorlog (1665-1667) en van de oorlog tegen Engeland en Frankrijk (1672-1673). In zijn poëzie reageert Six ook op de natuurrampen van zijn tijd, zoals de pestepidemie van 1655, de perioden van grote droogte of juist overvloedige regenval, de plagen van muizen en rupsen, de dijkdoorbraak bij Diemen van 1651, de orkaan van 1674 en bijvoorbeeld ook op de | |
[pagina XLIV]
| |
zonsverduistering van 1654, de buskruitontploffing in Delft (1654) en de grote branden van Aken (1656) en Londen (1666). De belangrijke gebeurtenissen in Amsterdam zijn voor hem menigmaal aanleiding een gedicht te schrijven. Hij herdenkt overleden predikanten, burgemeesters en beroemdheden als Hooft, Barlaeus en Vossius en bezingt anderen bij de aanvaarding van een nieuw ambt. Niet alleen de opzienbarende gebeurtenissen, zoals de brand en wederopbouw van de Nieuwe Kerk, het optrekken van de daarnaast geplande toren, de bouw van het nieuwe en het afbranden van het oude stadhuis en het plechtige bezoek van Amalia van Solms en haar gevolg aan Amsterdam (1659) komen in zijn poëzie aan de orde, maar ook de alledaagse gebeurtenissen in de stad, bijvoorbeeld de gang van zaken in de wintertijd.Ga naar voetnoot35
Een aantal van deze gedichten zal Six korte tijd na de bezongen gebeurtenis hebben laten verschijnen (bijvoorbeeld in de vorm van een planodruk), maar van die uitgaven zijn maar zeer weinig voorbeelden overgeleverd. Het is zeer aannemelijk dat van een aantal gelegenheidsgedichten dat in de bundel Poësy van 1657 voorkomt ook een eerdere gedrukte versie heeft bestaan die niet is overgeleverd of nog niet is ontdekt. Dit maakt het ook waarschijnlijk dat Six in de periode ná het verschijnen van zijn bundel van 1657 meer gedichten heeft geschreven dan ons nu bekend zijn; Six' oeuvre zal omvangrijker zijn geweest dan de verzameling van zijn gedichten in deze editie. Een aantal gedichten zal verloren zijn gegaan en het is geenszins uit te sluiten dat er nog gedichten van zijn hand ontdekt zullen worden.
Toen Six in 1657 zijn werk bijeenbracht in de verzamelbundel Poësy heeft hij zijn gedichten op een merkwaardige manier geordend. De zes boeken van de bundel zijn ongelijk van samenstelling. Het eerste boek is onderscheiden naar genre (Klinkdichten, sonnetten), het tweede naar omvang (vijf tamelijk lange gedichten, van 198 tot 852 versregels) en het derde naar onderwerp (Spadichten, betrekking hebbend op Six' kuur te Spa in 1656). De drie daaropvolgende afdelingen Dichtbosch i, ii en iii bevatten (in de traditie van de Silvae) een allegaartje van gedichten, waarin geen duidelijke ordening te zien is, al beginnen ze alle drie met één of meer openingsgedichten.Ga naar voetnoot36 De laatste pagina's van de bundel (p. 611-631) zijn gereserveerd voor eenige opschriften, een reeks van een 125-tal epigrammen (no. [472]- no. [607]), waarbij aangetekend kan worden dat er in de afdelingen Dichtbosch nog wel meer epigrammatische gedichten aan te wijzen zijn. Het eerste boek met de sonnetten is waarschijnlijk nog (grotendeels) volgens een chronologisch systeem | |
[pagina XLV]
| |
geordend, maar in de andere afdelingen heb ik geen bijzondere ordening kunnen ontdekken, al lijken in de afdelingen Dichtbosch hier en daar kleine plukjes gedichten in een thematische samenhang te worden aangeboden.
De eigenzinnigheid van de samenstelling van deze bundel, die bovendien niet voorafgegaan wordt door een ‘voorwerk’ met bijvoorbeeld een opdracht of één of meer drempeldichten van de dichter zelf of van andere dichters, sluit goed aan bij de eigenzinnigheid van de dichter zoals die menigmaal blijkt uit de inhoud van zijn gedichten. Six van Chandelier staat in zijn opvattingen over het dichterschap in sommige opzichten tamelijk alleen. Voor een evaluatie van al zijn gedachten over het dichterschap, zoals die uit zijn werk kunnen blijken, lijkt het mij echter nog te vroeg. Een dergelijke evaluatie kan mijns inziens eerst volgen na een nadere bestudering van deze editie van al de dichtwerken van Six van Chandelier. Een van de doelstellingen van deze editie is dan ook een aanzet te geven tot nader onderzoek van Six' schijnbaar zo eigenzinnige poëtische opvattingen. Voor enkele aspecten van zijn dichterschap en van zijn opvattingen daarover wil ik verwijzen naar de studies van Schenkeveld-van der Dussen over Six van Chandelier, met name naar haar studies over zijn realisme en over zijn antiidealistische poetica.Ga naar voetnoot37 |
|