Als ik nu de communicatie van de tekst wil laten herleven door de context die bepalend was voor de communicatie, te reconstrueren, moet ik Duivelaers relatie tot Grenier onvermeld laten. Gegevens over die relatie behoren immers niet tot de achtergrond die bepalend was voor het communiceren van de tekst. Six' gedicht veronderstelt die gegevens niet bekend bij een lezer en dus behoren ze niet thuis in een commentaar die beoogt de tekstcommunicatie te doen herleven door middel van een reconstructie van de context.
Volgens mijn methode van interpretatie behoren die gegevens wèl thuis in de commentaar. Of men in 1657 nu wel of niet kon weten wie deze Duivelaer was, is mijns inziens een probleem apart. Als het mij echter mogelijk is in mijn interpretatie een antwoord te geven op de vraag waarom nu juist Duivelaer in dit gedicht ter sprake komt, zal ik dat niet nalaten.
Ook de derde methode van reconstructie, de reconstructie van de auteursintentie, wil ik aan de hand van een passage in Six' Oostkappele bespreken. Als voorbeeld kies ik een enkel woord, het bijvoeglijk naamwoord klem, in r. 62 van het gedicht gebruikt in verband met de snaren van een muziekinstrument. Het wnt neemt dit woord van Six uit deze passage op als bewijsplaats en noemt als betekenis ‘vochtig’ (vgl. klam). De kattedarmen(?) snaren van het instrument zouden dus vochtig en daardoor ontstemd zijn; ze zouden, neem ik aan, een te lage toon voortbrengen. Van Es, die het gedicht heeft opgenomen in zijn bloemlezing uit Six' Poësy, annoteert het woord met ‘vast, onbewegelijk’. De snaren zijn volgens hem dus niet zozeer vochtig, als wel weerbarstig. Ze zouden zich niet gemakkelijk laten bespelen. Twee autoriteiten op het gebied van de woordverklaring spreken elkaar dus tegen. Vochtig (‘klam’) is niet hetzelfde als weerbarstig (‘vastgeklemd’ o.i.d.). Wat is in deze situatie nu de auteursintentie? Is de interpretatie ‘vochtig’ de juiste, of heeft Six ‘weerbarstig’ bedoeld? Op grond van de context ben ik geneigd Van Es' interpretatie de meest plausibele te vinden. Het past beter in de context dat de onmogelijkheid van het bespelen van de snaren wordt benadrukt dan dat de onzuiverheid van het spel wordt aangeduid. Betekent dit nu dat Van Es' interpretatie de auteursintentie weergeeft of benadert? Dat is met geen mogelijkheid aan te tonen. Misschien bedoelde Six wel degelijk ‘vochtig’, die kans is geenszins uit te sluiten. Misschien bedoelde hij in 1649, toen hij de tekst schreef, wel ‘weerbarstig’ en had hij in 1657, toen hij de tekst voor de druk gereedmaakte, wel ‘vochtig’ in gedachten. Zelfs die kans is niet geheel uit te sluiten. Een auteur is immers ook een interpreet van zijn eigen werk.
Een interpretatie blijft altijd ‘slechts’ een interpretatie en kan nooit de juiste interpretatie worden. Uiteraard heeft de commentator-interpreet soms wel eens het gevoel dat hij de juiste interpretatie weet en dat hij de dichter en zijn intenties begrijpt, zodat zijn commentaar in zijn ogen