Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 871]
| |
[618] De gekneusde hoogmoed des heerschaps van de zee.aant.Met gesnoef, en met geblaas,
Op gemaakte geldkrakeelen,
Nydich over al den baas,
En den meester loos te speelen,
5[regelnummer]
Als een roover, op Gods zee,
En op bondgenooten landen,
Daar onnoosel volk in vree,
Nergens denkt om vyands handen,
Allerhande vrunden goed,
10[regelnummer]
In syn hollen maag, te slokken,
Als Savooijers Kristenbloed
Koel te slaan, als bloed van bokken,
Naa gewis quartier vergunt,
Neus en ooren af te snyden,
15[regelnummer]
Met een mes verroest van punt,
Steenigh sonder meedelyden,
Op erbarmelik gekerm,
Strot en keelen af te steeken,
Hoofden, beenen, hand, en erm
20[regelnummer]
Af te villen, en te breeken,
't Hart te rukken uit het lyf,
Dooden uit het graf te haalen,
En, o grouwelik bedryf!
Met haar hoofd te seegepraalen,
25[regelnummer]
Tot zo woeden tiranny,
Ook barbaaren aan te dryven,
Die geneigt tot moordery,
In haar wreeden aart te styven,
Krygsgevangens in een gat,
30[regelnummer]
Daar se son en maane derven,
Vol van stank, by muis en rat,
Door gebrek te laaten sterven,
Zyn die daaden kooninglik?
Baant men zoo de Kristenweegen?
35[regelnummer]
Zoo te heerschen, tot een schrik,
| |
[pagina 872]
| |
Is daar in wat lofs geleegen?
Neen, den waangod van de zee,
Die de weereld soekt te dwingen,
Rustich met een draai of twee,
40[regelnummer]
Uit syn vuist, den vork te wringen,
Dat is loffelik gedaan,
Dat zyn kooninglike stukken.
Vloeken moet men teegengaan,
En helddaadich onderdrukken.
45[regelnummer]
Zoo weet Hollands Michaël,
Admiraal der admiraalen,
Als een temmer van den hel,
Groote duivels klein te maalen,
Zoo weet Tromp die felle leeuw,
50[regelnummer]
Uit den grootsten leeuw gesprooten,
Met den braaven Vries, en Zeeuw,
Cerberen aan gruis te stooten.
Deese helden heet ter wraak,
Door haar kracht van hondert handen,
55[regelnummer]
Kneusden Londens waaterdraak,
Waar dry koppen fel op brandden,
Die zo wit, als rood, en blaauw,
Uit den bloedstroom aan quam bruisen,
Tot voor Vlaanderen, in 't naauw
60[regelnummer]
Van die nooit gesloote sluisen,
Om die ridders met het heir
Van de staaten op te kroppen,
En het oopen vrye meir,
Met syn breeden staart te stoppen.
65[regelnummer]
Maar door 't slaan op kop, en snuit,
En op 't plaatich vel geklonken,
Sprong der 't brein en bloed steeds uit,
Stooven uit de tanden vonken,
Borsten uit de neus, en keel,
70[regelnummer]
Golven viers, en dikke rooken,
| |
[pagina 873]
| |
Die den Oceaan geheel,
Als een keetel deeden kooken,
Brak het witte hoofd van 't lyf,
Daar het Y nu mee mach praalen,
75[regelnummer]
Vleuk, en staart hoe sterk, en styf,
Kraakten hondertduisendmaalen,
Brieschte, balkte dat gedrocht,
Dat gebergt, en boschen beefden,
Want de galmen, door de locht,
80[regelnummer]
Ook langs verre landen sweefden.
Alle wolven langs den Rhyn,
Met den Sweedschen beer, verschoolen,
En dat schensiek eeverswyn
Kroop veel dieper, in syn hoolen.
85[regelnummer]
Half geschonden, heel verlemt,
Sloop dat beest al kryschend heenen,
Met veel smarts, en schriks beklemt,
Liet het ook wel veertich beenen.
Zoo kreeg Hollands voet ruimbaan,
90[regelnummer]
In vier lange soomerdaagen,
Heeft de weereld lang gestaan?
Nooit is zoo op zee geslaagen!
Dat men nu geen goud verspaar,
Om den leevenden te loonen,
95[regelnummer]
Dooden werden 't niet gewaar,
En die doet men 't meeste kroonen.
Dat nu ieder Batavier,
Om dien seegen seegepraale,
En die helden met laurier,
100[regelnummer]
Voor de vrye vaart, betaale,
In de hoop van volle vree,
Synen vyand afgedwongen.
Holland heerscht nu op de zee.
God zy eeuwigh lof gesongen.
|