Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 799]
| |
[471] Boetsangh. Op de wyse van den 130 Psalm.aant.God vol barmhertigheeden,
Hoe dikwils swom myn bed,
Van traanende gebeeden,
Gelyk een baadend wed,
5[regelnummer]
Wyl myn beleede sonden,
Gestaapelt heemelhoogh,
Gelyk een scheibergh stonden,
Voor uw vertoornet oogh?
Ghy immers zyt dat weesen,
10[regelnummer]
Dat al de werld doorsiet,
Ghy kont het hart doorleesen,
Het veinse, of veinse niet:
Rechtvaardigh dies ontsteeken,
Om myn ontallik quaad,
15[regelnummer]
Leekt ghy, als blindt, geweeken,
Van myn bedrukten staat.
Hoe min ghe my woud hooren,
En dat het scheen te spaa,
Wanneer ik, aan uw ooren,
20[regelnummer]
Dorst kloppen, om genaa:
Hoe meerder ik bleef smeeken,
Hoe grooter dat myn vuil,
Als vruchtbaar van gebreeken,
U achterhiel, en t'schuil.
25[regelnummer]
Maar o genaadigh Vaader,
Toen ik myn doen deursach,
Van stuk, tot stukjen naader,
Hoe ik te leeven plach:
Oei my, wat anghst der hellen,
30[regelnummer]
Van duivel, en van dood,
Begon myn ziel te quellen,
Van uur aan uur vergroot!
Noch heb ik moet genoomen,
Ik riep, met luider stem:
35[regelnummer]
O Heer wilt weederkoomen,
| |
[pagina 800]
| |
In dit arm Betlehem.
Verbergh uw lieflik weesen,
Niet langer van myn smart,
Maar uw genaa herreesen,
40[regelnummer]
Verquik myn swymend hart.
De Heer die is zoo goedigh,
Hy blyft noch blind, noch doof,
Wanneer men recht weemoedigh
Hem soekt, met waar geloof.
45[regelnummer]
Syn son begon te straalen,
Van achter 't snoo geberght,
Ik voelde gunstigh daalen,
Wat ik hem had geverght.
Die sondenbergh, vol steenen,
50[regelnummer]
Smolt toen, gelyk het was,
Van koolen vuurs bescheenen
Versmelt, en drupt, in asch.
Syn son dronk al myn schreijen,
Als nuchter morgensop.
55[regelnummer]
Myn geest verlicht van keijen
Stond licht herbooren op.
Ik had van 't pak der sonden
Myn ziele naakt ontkleedt,
Voorneemens niet, als honden,
60[regelnummer]
Tot hun gebraakten beet,
Opslobbersiek te keeren:
Maar naauwlix was myn lyf,
Van 't bed geraakt, in kleeren,
Ik dreef myn oud bedryf.
65[regelnummer]
Eer ik genaakte menschen,
Malkander tot een steen
Des aanstoots, teegen wenschen,
Liep ik veurwindigh heen,
Met myn gedachten, dwaalen,
70[regelnummer]
Op d'averechte wegh:
| |
[pagina 801]
| |
Ik val 's daaghs duisendmaalen,
In wat ik swygh, of segh.
Wee my, wat zyn myn werken,
Dan lanssen, in de sy,
75[regelnummer]
Van Kristus, die hem merken,
Aan 't kruis, met moordery?
Ik ben, laas, oovergooten
Van drek, in myn gemoed,
Het swyn heeft reiner pooten
80[regelnummer]
Schoon 't, in den mesthoop, wroet.
Al was myn feil te vooren,
Een onbereikte bergh,
Nu is het, als een tooren,
Toen was het maar een dwergh.
85[regelnummer]
Een koorts had my beslaagen,
Die niet te swaar geneest:
Nu, om melaatsche plaagen,
Heb ik my self gevreest.
Wat zal Naäman waschen,
90[regelnummer]
En reinigen van 't seer?
De suivre Jordans plaschen
Vermeugen dat niet meer.
Zal dan myn ziel verstikken,
En smooren, in de sond,
95[regelnummer]
Ellendich op te slikken,
Van 's Duivels gloenden mond?
Ik wil 't na u weer wenden,
Uitputteloose bron
Van goed, die myn ellenden
100[regelnummer]
Alleenich heilen kon.
Hebt ghy my niet verkooren
In 't eeuwigh raadsbesluit?
Laat my niet gaan verlooren,
Gaat flus myn aadem uit.
105[regelnummer]
Een droppeltje gedroopen,
| |
[pagina 802]
| |
Van Jesus saaligh bloed,
Is krachtigh, om te doopen,
En suivren 't swart gemoed:
Laat dat de smetten wischen,
110[regelnummer]
Van myn verdoemlik quaad,
Zoo rusten myn gewissen,
Op God myn toeverlaat.
De haan heeft langh, met kraaijen,
Ontroert myn loogengeest:
115[regelnummer]
Laat my uw geest toewaaijen,
Gelyk op 't pinxterfeest.
Wanneer die zal vernuuwen
Myn ziel, van 't oude vel,
Vergun my die te huuwen
120[regelnummer]
Alleen, aan uw bevel.
Hoe soet zyn uw beveelen?
Vry soeter, dan het soet,
In Brasiljaansche steelen,
Van suikerriet gevoedt.
125[regelnummer]
De werld schept geen vermaaken,
Vermaaklik aan het vleisch,
Als wel de vroome smaaken
Kan smaaken, in Gods eisch.
De goddeloosen beeven,
130[regelnummer]
Voor's Vaaders strengh gebod:
Maar syne kindren leeven
Gebonden blyde, aan God.
Och laat ik my gedraagen,
In 't hart, en oopenbaar,
135[regelnummer]
Oprecht na uw behaagen,
Myn heil, myn middelaar.
|