Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 774]
| |
[457] Onweer, op weeromreis, uit Engeland, aan matroos.aant.Hoe raast het diep, zoo woest, zoo dol,
Geswollen van de herrefstwinden,
Tot waaterbergen, om dit hol
Van oorlogh honghrigh te verslinden?
5[regelnummer]
Of om te slingren teegen strand,
Van Vrankryk, of van Engeland?
Vergat de vreeselyke zee,
Die, om de gansche werld, loopt golven,
Hoe sy, op 't meeir van Galile,
10[regelnummer]
Het schip, met waater, had bedolven,
Maar hoe de Nazareener held
Heur stilde, en vlak streek, als een veld?
Of bleef in heur de selfde macht,
Die tusschen Joppe, en Tharsis woedde,
15[regelnummer]
Wanneer het stuur, van storm, verkracht,
Te wonderlyk iet vremds vermoedde,
Wes Jona, door het lot, verklaart,
In zee gesmakt, de zee bedaart?
Vervaarde hopman, en matroos,
20[regelnummer]
Men loote niet, wie hier mach weesen,
Zoo ongehoorsaam, en zoo boos,
Dat wy de wreede baaren vreesen.
Men werp my rustigh, oover boord,
God is alleen, op my, verstoort.
25[regelnummer]
Al smoor ik in des afgronds buik,
Ghy blyft rechtvaardigh, in uw weegen,
O bakker van myn zielekruik
Gescheurt, met morsich werk, te pleegen:
Maar, o Verlosser, laat myn vel
30[regelnummer]
Niet eeuwigh rotten, in den hel.
Ik weet dat myn verlosser leeft,
Die al myn sonden zal vergeeven,
Die dood, en graf geheilight heeft,
Den wegh gebaant, naa 't saaligh leeven:
35[regelnummer]
Die zal myn lichaam, uit het slyk,
| |
[pagina 775]
| |
Versaamen in syn Kooninghryk.
Myn ziel verlichaamt, en verlicht,
Zal, neeven Englen, in Gods hooven,
Van aangesicht, tot aangesicht,
40[regelnummer]
Heur troost, en saalighmaaker looven,
Met Heemelvreughde om eeuwigh goed,
Begryplik in geen aardsch gemoed.
Wat mart dit bange, en bloode volk?
Kom dolle zee, en vul uw tanden,
45[regelnummer]
Bevreedigh uw ontsteeken kolk,
Met werldversmaadende offerhanden.
Uw balgh is doch myn heemelpoort.
Kom stort, en ruk my buiten boord.
|
|