Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 756]
| |
[442] Derde antwoord, aan den selven.aant.Wanneer de paauw syn schoone pluim
Hoort prysen, werd hem 't heele ruim
Te naauw, zoo swelt syn moedigh lyf,
Aan hals, aan staart, aan vleuglen styf:
5[regelnummer]
Hy snoeft, braggeert, en krast, en strykt,
Als was er niet dat hem gelykt.
Maar als men myn wanschaape blaân
Wilt, tot den Heemel, heffen gaan,
Zoo werd ik droever dan de paauw
10[regelnummer]
Om syn bedrekten poot schier flaauw
En laat myn muschgelyke veer,
Vry los en boller hangen neer
Wyl ik niet ben, gelyk ik ben
Geteikent van uw braave pen.
15[regelnummer]
Uw pen maakt van een koddenaar,
Of kooninghsken, een aadelaar.
Maakt van een lam een woeden stier.
Van was salmanders in het vier.
Van kabbellau een wallevis.
20[regelnummer]
Maar wyl heur kunst dus beesigh is,
Zoo vlieght se selve naa de maan,
En laat ons, laas, op aarde staan.
|