Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 755]
| |
[441] Weederandwoord, aan den selven, op het halve vaars, onder syn dicht:aant.Non omnibus idem Jupiter. 't Is wis genoech, dat God Jupyn
Syn oovervloende goude schaalen,
Vol kunst, en deughdelyk robyn,
Verscheidelyk, op aard, doet daalen,
5[regelnummer]
In 't hoofd van menschelyk geslacht.
Gelyk een daauw, of soete reegen,
Hoewel gebuurigh land versmacht,
Wel op het ander komt geseegen:
Zoo goot Gods goedheit in uw brein,
10[regelnummer]
O Raademaaker, reeds gebooren,
Vol geests, een weetenschaps fontein,
Wiens soete straal myne oogen hooren,
Daar ik vast dorstigh, naa wat kunst,
Versmacht. Want dat ghy my wilt lyken,
15[regelnummer]
By Sofokles, is blinde gunst,
De grootste moet het seil hier stryken.
Wat ben ik dan een lierenaar,
Een arme bloed, veracht langs straaten!
Al wat ik lierde, is wat misbaar,
20[regelnummer]
Dat luitenaars, en harpen haaten.
Beleeft men huiden zulken geest,
Ghy zyt het, wat hy is geweest.
|
|