Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 751]
| |
[438] Lesse, aan myn broeder Wilhelm.aant.Een jongelingh, die hoepelstok,
En speeltuigh heeft verbrooken,
Als uit den tweeden kinderrok,
In wyser broek gestooken:
5[regelnummer]
Die 't worstelperk van schoollatyn,
Ses jaaren heeft doorloopen:
Die in des wysgeers gouden myn,
Voor aan was ingekroopen:
Die onbewust des schats, en glans,
10[regelnummer]
Die vrye konsten baaren,
Den voetstap van geleerde mans,
Afkeerlik slecht laat vaaren,
Om sich, in dienst van langen duur,
By kooplui wel bedreeven,
15[regelnummer]
Geset, op 't rad van aaventuur,
Geheelyk te begeeven:
O jonghste broer, dien jongelingh
Versot op myne swaanen,
Zal ik, hy luister, wat ik singh,
20[regelnummer]
Dan vaaderlyk vermaanen.
Hy heb het lyf ten dienst beleeft,
Getroost in kou, en hitten.
Indien het hoofd geen letsel heeft,
Hy laat den hoed niet sitten.
25[regelnummer]
Heb d'oogen needrigh, gaauw, en kuisch.
Den mond gevraaght soet oopen.
't Gehoor, by quaade reen, van huis.
De voeten ras, tot loopen.
De handen rein van tarpentyn,
30[regelnummer]
Waar alles aan blyft hangen.
Den buik, met sorgeloosen wyn,
Noch gulsicheit, bevangen.
De sinnen nimmer leegh van werk:
Maar om Latynsche boeken,
35[regelnummer]
Ook, mach hy, woensdaghs, om de Kerk,
| |
[pagina 752]
| |
En moeder te besoeken.
Gods vrees, voor al, in 't hart gemetst.
Wat anders swaar zou vallen,
Hoe seer het weeght, of raakt, of quetst,
40[regelnummer]
Zal schynen niet met allen.
Zoo werd hy t'syner tyd een man,
Geseegent, en bedreeven,
Die vrouw, en kinders voorstaan kan,
En eerlik saaligh leeven.
45[regelnummer]
Och of! myn les heur wensch verwurf,
Ik rustte, 't zy ik leefde, of sturf.
|
|