Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 701]
| |
[409] Noodiginge ten Avondmaal. Op de wyse van den 24 Psalm.aant.Wie, sonder roem, in d'oude kerk
Der Kristenen 't hervormde merk,
Van rechten godsdienst, roemt te draagen,
In 't hart, den tempel van Gods geest,
5[regelnummer]
Die kom genoodt, op 't paschafeest,
Van 't aavondmaal, ter goeder daagen.
Hem werd noch Ahasueers banket,
Noch Heidensch Nectar voorgeset,
Noch God in deegh der pausgenooten:
10[regelnummer]
Maar louter brood, en klaare wyn,
Die teikens van Gods lichaam zyn,
Aan 't kruis gekruissight, en vergooten.
De saalighmaaker van het al,
Van schaapen, die in synen stal,
15[regelnummer]
Door 's Vaaders keuse, en wil behooren,
Schaft self het drinken, en de spys,
Aan vrucht, in Edens paradys,
Door ouderen, helaas, verlooren.
Hoe wonderbaar is syn onthaal?
20[regelnummer]
Men eet den priester, in dat maal,
En drinkt hem, zoo wy maar gelooven.
Dat voedsel heilt de kranke ziel,
En maakt se, als sneeuwwit, dat varsch viel,
Des winters, langs de swarte hooven.
25[regelnummer]
Maar wie een waarde gast wilt zyn,
Aan Kristus taafel, die verschyn,
Met milde, en onbesmette handen.
Dat geenen dief, noch tooveraar,
Geen dronkert, hoer, noch moordenaar,
30[regelnummer]
Hun vullen mond daar aan verbranden.
Myn ziel, hoe smaakt my deesen disch!
De rotse, en 't Man der wildernis
Kon dorst, en honger zoo niet smaaken.
Ik vloogh alree verheught om hoogh,
35[regelnummer]
Waar Englen, in het saaligh oogh,
Der eeuwge Dryheit sich vermaaken.
|
|