Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 699]
| |
[407] Antwoord, aan den selven.aant.Grenier, uw brief, vol dubbelsinnigheit,
Waar in dat geest, en kunst is aangeleit,
Zou ik ten deel, maar niet geheel, begrypen,
Wist ik niet dat ghy danste, op minnepypen.
5[regelnummer]
Wist ik niet ghy een Nimf, een eenigh beeld,
Van Aarendsen, den burgerheer, geteelt,
Te Middelburgh, had voor uw lief verkooren:
'k Had eenighsins uw vryen konnen hooren,
Uit Englands woord, en vleugeltjes verstaan,
10[regelnummer]
Die Aarendjes als ermpjes hebben aan:
Maar al de rest, als, met een nacht, omweeven,
Van duisternis, was ongesien gebleeven.
Maar wyl de son myn oogen heeft verlicht,
Zoo speure ik dagh, in 't rymeloose dicht.
15[regelnummer]
Zoo speure ik dat myn dichteloose rymen,
Als blaauw gelas, by uw safier, beswymen.
Wy noemden u te vooren een poeet,
Nu past uw naam een dobbel tytelkleed.
De liefde stort, in graage volgelingen,
20[regelnummer]
Heur Poësy, en leert se godlik singen.
Hoe langh ghe vryt, hoe langer ik verwacht
Meer poësys, zoo kostelyk gewracht.
Maar 'k zal zoo langh myn andwoord niet verswygen,
Kan ik den boode eer, in myn handen, krygen,
25[regelnummer]
Geen halve week, fy suimnis, my bekent,
Toen 't ander rym reisvaardigh was volendt:
Dat ik niet, om verandringh, aan durf raaken.
't Valt alzoo licht tienmaal wat nieuws te maaken.
Vry dan al voorts, maar slaat er eijers in.
30[regelnummer]
God kroone uw liefde, uw bloed, en huisgesin.
|
|