Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 681]
| |
[399] Trouw van Robbert Kaffart, en Maria Wyntjens.aant.Keer.Het dingh, welks naam aan bruiloftsangh,
En liefde schriklik klinkt, in d'ooren,
Deur eenen vygbeet, van den slangh
Gereikt aan bestemoer, gebooren,
5[regelnummer]
In al wat leeft, met sterflikheit:
Dat dingh geschildert, naa geraamte
Des vroomen Abels neergeleit,
Benydight, sonder liefde, of schaamte:
Dat beene monster, dat blind schiet,
10[regelnummer]
En altyd raakt, en waar het wandelt
Een doodplek laat, bedroeft zoo 't niet
Belet, al wie van trouwen handelt,
Waar deur het leeven werd verbreidt,
En reedelyke mieren krielen,
15[regelnummer]
Verheught, in stervende eensaamheit,
Waar deur geslachten haast vervielen:
Verheught, in breuk van echten band,
Met weeuwen, en te weeuwenaaren,
Waar deur natuur niet voortgeplant
20[regelnummer]
Verwelken zou, in luttel jaaren:
Die gryns, in 't leevendst van de stad,
Waar grachten keisers naamen voeren,
Wyl lentemaand, met knop, en blad,
Herleevend, sich begon te roeren,
25[regelnummer]
Schoot van syn flitsen, in het hart
Van Kaffarts duif, o schaa, o smart.
| |
Teegenkeer.De liefde, aan wie het lykgesangh
Niet min vervaarlik klinkt, in d'ooren,
Dan schuifflen van een scheutschen slangh,
30[regelnummer]
Met onse grootmoer eerst gebooren,
| |
[pagina 682]
| |
Uit Adam, in onsterflikheit,
Gekonterfeit, naa geen geraamte,
Maar elpen beeltnis, ingeleit
Van schoonicheit, en eerbre schaamte:
35[regelnummer]
Die lieve Nimf, die blindlinks schiet
En quetsende aanvokt, waarse wandelt
Den wegh bebloemende, anders niet
Dan ys te voor, van kou mishandelt:
Bedroeft, zoo 't ryk des doods verbreidt,
40[regelnummer]
Deur plaagen, die op aarde krielen,
Met sonden, in gemeensaamheit,
Geerft, en waar wy in vervielen:
Maar vroolik, om den houwliksband,
't Zy tusschen weeuwen, weeuwenaaren,
45[regelnummer]
Of maaghdendom, waar plant, op plant
Van uitschiet, sonder end van jaaren:
Die Nimf, in 't doodste van de stad,
Liet oover Boomsdwarssloot sich voeren,
Wyl winter, sonder blom, en blad,
50[regelnummer]
Gelyk, als dood lag, sonder roeren,
Schoot Kaffarts oogen, in het hart
Van Wyntjens kind, o lieve smart.
| |
Toesangh.Bruigom, die op geen herhouwen,
Om syn pandens halven, docht,
55[regelnummer]
Bruid Marye, die van trouwen
Vryers praat niet hooren mocht,
Die geheele twintigh jaaren
Meenigh vryer had ontseit,
En voorts vaaders gryse haairen
60[regelnummer]
Kroonen wou, met diensticheit,
Huislik, fraaije plicht van maagen,
Deese lieven, die te voor
Nooit malkaar, met kennis, saagen,
Trouwden flus, in 't nieuwe koor,
65[regelnummer]
Amstel mengelde, onder Keulen,
| |
[pagina 683]
| |
Wonderlik van God gevoeght.
Heul nu, paartje, heul aan heulen,
Vruchtbaar, minlik, en vernoeght.
Trekkebek, gelyk de krakjes.
70[regelnummer]
Kleef gelyk het kleevergroen.
Soen wat styfjes, kus wat swakjes.
Teel een soontjen voor een soen.
Baar een susjen, voor een kusjen.
Heemel kroon dit houwlikslusjen.
|
|