Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 679]
| |
[398] Aan het bierglas.aant.Doorschynigh ys, uit 's glashuis ooven,
Noch schynt ghy van blank kristallyn,
Zoo verre uw holte niet, tot booven,
Beschonken is, met Ceres wyn:
5[regelnummer]
Maar van het schuim af, dat heur oogen
Allengs verspringht, tot op den boôm,
Zyt ghy verandert, met een stroom,
Van Weesper hiacinthe toogen.
O Bierglas, in de halve maan,
10[regelnummer]
Met krytgestarnte, vol gewassen,
Ten tyde, dat de sikkels gaan,
Om trossen, voor de druifkabassen,
't Zy dat ghe lachen, of gekyf,
Of swaaren slaap, of luije buiken,
15[regelnummer]
Voor die uw nat te veel gebruiken,
Verborgen draaght, in 't vloedend lyf:
Myn dorst zal, met een teugh u drinken.
O! Wyngaardgoon, hoe smaakt my dat?
Ik steene, en voele traanen sinken,
20[regelnummer]
Alleens of ik gekreeten had.
Nooit kon ik beeter smaak besinnen,
Uit silver, of een gouden kop,
Aan Fiaskoons, of Malgaas sop,
Dan 't kooksel van dees Graangodinnen.
25[regelnummer]
Dry zulke glaasen, alle daagh,
Met dorst, en onder 't maal, gedronken,
Daar leef ik by, dat helpt myn maagh
Verduuwen boonen, kool, en stronken.
Wat tracht vergeefs Hippokrates
30[regelnummer]
Tamriskbier, voor myn milt, te raaijen,
Dat 's nachts verschaalt, heeft staan verwaaijen,
Om hulp in Straasburghs houte fles?
Hanght myn gesondheit aan dat schryven,
Zoo werd ik, naa myn dood, gesond:
35[regelnummer]
Zoo moet ik, ach, ellendigh blyven,
| |
[pagina 680]
| |
Om eenen dronk, en varschen mond.
Eer neem ik moer, uit stankbre poelen,
Met Kolloquint, indien 't genas,
En na de werkingh Ceres glas,
40[regelnummer]
Om 't dorstigh ingewand te spoelen.
|