Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 666]
| |
[391] Op Blaamrym.aant.De Magistraat, en Kerkenraad
Zyn teedere oogen van den staat:
Gelyk twee appels, in 't gesicht.
Wie oneerbiedigh, in dat licht,
5[regelnummer]
Met tongh, of penne spat, vol gals,
Die haalt se beiden op syn hals.
Onaangesien hun achtbaarheên
Strafmoogende, met roede, en reên,
Trotseerde een paap, een Sociniaan,
10[regelnummer]
Of iemand bygloof toegedaan,
Hun heilgh ontsach, en stoutlik spoogh,
Met laster, in het linkeroogh.
Wyl Wittewrongel, op den stoel,
Na schrifts gewys den schouburghs poel,
15[regelnummer]
Des jonkheits pest, in Amstels wyk,
Te dempen raadt, met dam, en dyk,
Zoo werd hy oopenbaar bespot,
Met lasterrym, van zulken rot,
Dat, als de naagels viermaal vyf,
20[regelnummer]
En 't haair, op 't hoofd is, aan het lyf,
Die, om te houden 't lichaam net,
Men kort, en afscheert altemet.
Dat die vileine snaatrer geen
Hervormlingh is, heeft vaste reên.
25[regelnummer]
Een leerlingh hoedt syn leeraars eer,
En niemand schendt syn eigen leer.
Hoe die quetsuur des kerkenraads
Nu smert, in 't oogh des Magistraats,
Dat zal de schout die al den druk
30[regelnummer]
Van zulken smaadigh naamloos stuk
Vergaart, zoo hy den naam uitvorscht,
Wel leeren, aan dien lasterborst.
En wyl er meenigh zulk serpent
Hier wroet bekent, en onbekent,
35[regelnummer]
Geduurend 't schouwlik schouwtooneel,
| |
[pagina 667]
| |
Zoo zal die stichtelyke keel,
Van God gedreeven, dondren op
Die slangen, en dat godloos top,
Zoo langh, als hy Gods dienaar heet,
40[regelnummer]
Het zy die makkers lief, of leed.
|
|