Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 642]
| |
[375] Op het seggen, dat ik gepoeetiseert had, en poeeten leugenaars zyn, aan Geeraard Hulft.aant.Indien de titel van poeet
Ook, aan een rymer, wierd besteedt,
Zoo praamde my, en waar het pyn,
Een Leugenaar genoemt te zyn.
5[regelnummer]
De beste dichters rymen wel,
Maar rym alleen is kinderspel.
Myn rymery dan slecht, en recht,
Ter eer, geneegen opgesegt,
Dat nergens van de waarheit wykt,
10[regelnummer]
Gevoelt sich niet verongelykt.
Ik wou dat ik een dichter waar,
Of zoo een deftigh leugenaar,
Die onder een versierden vond,
Vermaaklik sticht, op waaren grond.
15[regelnummer]
't Zy ik gerymt heb, of gedicht,
Ik vond my, Hulft, daar toe verplicht.
Zoo, om uw vraagen eer, ontwaakt,
Of ik geen rympjen had gemaakt,
Als meest, om 't eerampt, dat ghy kroont,
20[regelnummer]
En u, met kroonen, weer beloont.
Hoe ghy het opneemt, weet ik niet,
Sie maar het hart aan, hoe 't geschiedt:
Dat wenscht u noch, met luk, en heil,
Na Indie, voorwind, in 't seil.
|
|