Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 639]
| |
[374] Voorwind, naa nieuw Batavie, aan 't Schip de Paarle, voerende Geeraard Hulft, rechtsgeleerden, uit het sekretarisschap van Amsterdam, beroepen tot hoogeraad van Oostindie.aant.O Paarle, seildrigh hout verwulft,
Die in uw buik draaght Geeraard Hulft,
Een Amsterdams steehuisjuweel,
Om hem, in 's werrelds kruidighst deel,
5[regelnummer]
Te lossen, door de Sunda straat,
Die Java, en Sumatra baadt,
By Jakatra, op 't reeryk strand,
Waar Bato stad, en standerd plant.
De stroomen van den Oceaan,
10[regelnummer]
Zoo kromme mylen, als se gaan,
Schier tweemaal, door den middellyn
Der eeven lange sonneschyn,
Geleiden u, met een voorwind,
Tot daar 't kompas dat eiland vindt.
15[regelnummer]
Geen zeerots, moer van paarlemoer
Gewossen, aan heur mossigh snoer,
Warsch teegen 't eike boschjuweel,
Ontmoete uw bruisend zeekasteel,
Op dat het niet te barste springh,
20[regelnummer]
En zulken schat ten gronde slingh,
Tot grooter hartseer van het volk
Des Amstels, dat te noo den kolk
Ontvremden voelt hun kostlik pand.
Dat langh, met rechtsgeleerd verstand,
25[regelnummer]
Plichtpleegende beleefdicheit,
En onbesprooken kloek beleid,
De heimelbank, en 't seegelkruis,
Geheimelt heeft, op hun steehuis:
Waar uit het van de vensterpui,
30[regelnummer]
Stads wet, en wilkeur, naa gelui,
| |
[pagina 640]
| |
Afleesende, nan het damgekriel,
Als Godspraak, uit den Heemel viel.
Geen roover, siekte, noch orkaan
Raak hem, of syn geselschap aan.
35[regelnummer]
Zoo troost sich onse borgery,
In hoop gewisser, van dat hy,
Als Hoogeraad, ten dienst van 't land,
Een vinger zyn zal van de hand,
Die sich van hier, in oosten, rekt,
40[regelnummer]
En Kooningen een wet verstrekt,
Langs rykdoms zee, van Indostan,
Tot aan de werldstraat Anian.
Hoe dreunt Batavie, op de been,
Vol schaatrens, onder 't algemeen,
45[regelnummer]
Op 't baldren van het gootlingh stuk,
Om uw behouwen reisgeluk,
Wyl dat, vol vaards, uw seilen vast,
In 't stryken, wappren, aan den mast,
En 't hortende anker haakt, in 't sand?
50[regelnummer]
Een schip, een schip van 't Vaaderland.
De reede grimmelt bol, en dik,
Van volk, om in een oogenblik,
Met vreughdeteikens, vlagh, en vaan,
Trompetgeschal, en trommelslaan,
55[regelnummer]
In sloep, in praauw, in junk, en boot,
Verheught t'ontfaan uw raadskleinood.
Dat, met der Englen vreedeson,
Gereesen, uit de midnacht spon,
Vry schooner, aan de daageraad
60[regelnummer]
Bedompelt onder kryghsgewaad,
Verschynt, dan 't daagend morgenrood
Heur straalen, oover 't Noorden schoot.
Dat ook, wanneer 't syn glans, in goud,
In 't midden van den Raad ontvouwt,
65[regelnummer]
Geschat zal zyn, van meer waardy,
| |
[pagina 641]
| |
Dan 's Persers paarlevischery.
Dit voorspel, in verrukten geest,
Stelt ook den dichter, flus bedeest,
Syn ongerust gemoed gerust,
70[regelnummer]
En leidt Hulft, met gebeên, ter kust
Van Neerlands Indiaansche maats,
Hun waapenstoel, en handelplaats.
Van waar eer langh hy, alzoo bly,
Syn landingh welkomme, als toen hy
75[regelnummer]
Die maar las, uit syn broers verhaal,
Slaaf, laas! te Piply, in Bengaal.
|
|