Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 612]
| |
[358] Geluk, aan den weleedlen Jakob van Wassenaar, heer van Obdam, Hensbroek, Spierdyk, Suidwyk, Schoonouwen, Kerkem, &c, Gouverneur en drossaard van stad, kasteel, en de landen van Heusden, mitsgaaders de forten langhs de Maase, ridmeester, koronel van een regiment Ruiteren, &c. met het l. admiraalschap, oover Holland en Westvriesland.aant.Geen Kooningh, of hy is gesprooten
Uit beedelaars, of beedelaars genooten.
Geen beedelaar, die niet uit Kooninghs bloed
Wierd, in de wiegh, geleit, arm opgevoedt.
5[regelnummer]
Dit is het rad van aavontuuren,
In draai, zoo langh de werld sal duuren.
De Vaader, van al 't menschlik saad,
Was arm, en Kooningh, in der daad.
Geen kroone heeft een herssenscheedel,
10[regelnummer]
Met goud, gekroont, geen schaamel, noch oneedel,
In stad, of dorp, of iegelyk bequam
Syn leevens spruit, uit Adams ouden stam.
Zoo wierd die slechte schaapenhoeder
Gebalsemt, booven meenigh broeder,
15[regelnummer]
Tot Judaas staf, met heilge salf.
Syn naasaat wierd, by os, en kalf,
Arm, in een schuur, en kreb gebooren,
Uit Josefs bruid, voorseit zoo langh te vooren.
Maar, naa het schynt, zoo barst de ronde ringh,
20[regelnummer]
Aan stukken, van die reedekaavelingh.
Dewyl, o soon der Wassenaaren,
Uw boom, voor sestienhondert jaaren,
Gereekent werd, uit Vorstlik bloed
Der Katten, dat toen heeft gehoedt,
25[regelnummer]
Als Prins, de vroome Batavieren,
Toen al, met Room, gekranst van kryghslaurieren,
En dat nochtans uw oude naam niet sturf,
Maar eedeler, noch krans, op krans verwurf.
Prins Veromeer misschien veel ouwer
30[regelnummer]
Van aadel noch, die was de bouwer
| |
[pagina 613]
| |
Van uwen naam, en waaterheer,
Nu Wassenaar, door letterkeer.
Al is de tyd, en 't schrift zoo nydigh,
Al is des taals veranderingh wat strydigh,
35[regelnummer]
De daad stelt u, in Veromeeres stee,
Nu ghy gebiedt, in 't leeger, en op zee.
Hoe blyde gingh die sondagh onder,
Toen wy u 't swaard, dat oorloghswonder,
Bestorven 's morgens, in Tromps hand,
40[regelnummer]
Dat waaterswaard, voor d'eer van 't land,
Van uwen Vaader ook gedraagen,
Kloekmoedigh, van den Staat, ontfangen saagen?
O Vooghd, en Drost van Heusden, o Kornel,
O Admiraal van Hollands zeebevel,
45[regelnummer]
Wat mach sich Holland niet belooven,
Uit deesen gloênden Mavors ooven,
Van 't oudst doorluchtigh eedel bloed,
Als goud beproeft, in oorloghsgloed?
Van kloekaards erft men kloeke helden.
50[regelnummer]
De wildernis der Afrikaansche velden
Teelt, uit een leeuw, geen mak, en weerloos lam.
Een sterke stier, die teelt geen swakken ram.
Kryghsdeughd, in aadeldom, beslooten
Pooght, door den Heemel heen, te stooten,
55[regelnummer]
Om daar haar naam, met loflik werk,
Te plakken, in het heldenperk.
Zoo siet men, by den monstertemmer
Alcides, naa uw seegenryke lemmer
Het Britsch gedroght verslonden had, van ver,
60[regelnummer]
's Nachts tintelen uw klaare nieuwe star.
| |
[pagina 614]
| |
Zoo siet men Neerlands hoogen ceeder,
Door donder, en kryghs blixemweeder,
Veel hooger met syn takken gaan,
Dan Boomen, die op Liban staan.
65[regelnummer]
Hier, jonge, pluk my wyngaardblaaden,
En plaktse, om 't glas, van Heilbron, voor cieraaden,
Schenk, met een saan, den Oovermoeselaar,
Ter eere van den grooten Wassenaar.
God wil den Admiraal bevryden,
70[regelnummer]
En, met syn almacht, helpen stryden.
God kroon syn huis van eeuw, tot eeuw.
God kroon den Neederlandschen Leeuw.
|
|