Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 444]
| |
[262] Op het koopre beeld van Sinte Pieter, in de groote kerk, hem toegewydt, te Rome.aant.O heilge Pieter, die van kooper, binnen Roomen,
Pronkt, in uw kerk, van d'aarde, om hoogh, den vyfden schoen,
Met machtge sleutels slinks, rechts seegnende al die koomen,
Om uw gereikten voet, godsdienstigheit te doen:
5[regelnummer]
Die van gekus, gesoen, en kransjes langs te schyven,
Om heiligheit, van 't volk, besmeurt, verhit, besweet:
Hoe kont ghe, goede man, dat foolen, troetlen, vryven
Verdraagen, want het vleisch reeds, tot het been, versleet?
Hoe! is se geen metaal? hoe komt se dan versleeten?
10[regelnummer]
Wat slyt niet van gebruik slechts, met de tongh, gelekt?
Maar is 't sint Pieter niet, die veelen heeft geweeten
Hun breuk te heelen, jaa, die dooden heeft verwekt?
't Is sinte Pieter niet, maar zoo naa hem geleeken.
Waarom werd dan syn beeld geeert, en aangebeên?
15[regelnummer]
Syn Godheit is daar, met mirakelen, gebleeken.
Hoe! spaart hy 't wonderwerk, aan syn vergaanden teen?
't Is een onnoosel God, die anderen wil baaten:
Maar, als 't de nood vereischt, sich selve vindt verlaaten.
|
|