Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 432]
| |
[253] Jooden kerkhof te Livorno.aant.Ghy die de werldkloot kruist, en rondt,
Met winkbrauw, oor, neus, hand, en mond,
En uit wat nieuws, en vreemd gelykt,
O Kristelingh, uw voordeel strykt,
5[regelnummer]
Staa hier, en swygh een weinigh stil.
Raad wat zoo veele marmers wil.
Misschien deede iemand u 't verhaal,
Of 't opgeschrift, in Adams taal,
Wees, onder elken grafsteen, d'asch,
10[regelnummer]
Van die, in Spanje, een Kriste was:
Maar, in Italie, den dood
Stierf, in 't geloove van een Jood.
Ghy saaght misschien ook 't lykenhof,
Van andere begraaven stof,
15[regelnummer]
Van Engelschen, van Sweed, van Deen,
Of van een kind, uit Hollands veen,
Na Luther, of Kalvyn genoemt,
Die 't heiligh huisje, als ketters, doemt,
Al saam gedekt, van teeder gras,
20[regelnummer]
Tot leeringh wat hun nasaat was:
Of lydende de palmebol
Der kollefhaamer, met gerol:
Maar niemand van aandachtigheit,
Gaf reeden van het onderscheid.
25[regelnummer]
Die sachte lykaard leert, en duidt,
Hun hart, zoo murw was, als hun huid.
Maar deese, in 't leeven, als een kei
Zoo hard, ontspruiten rei, op rei,
Als takken van een marmren grond,
30[regelnummer]
Hoe wel men hier geen marmer vondt.
Plant iemant weekelyk kattoen,
Hy trekt weer wolle, van 't plantsoen.
Maar saait hy steenen van de straat,
De vruchten blyven 't selve saad.
|
|