Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 393]
| |
[235] Schrikspiegel, om niet naa Engeland te reisen.aant.Zou ik om droogery na 't Engelsch ryk gaan vaaren,
Dat ryk, wel waardigh zulken naam,
Toen daar alleen de vree moest scheppen haaren aâm,
Maar nu een hel, of bosch, vol Duivels, of Barbaaren?
5[regelnummer]
Ik, die myn swarte gal, verbittert heb gespoogen,
Lyk gansch Europe was ontstelt,
Op 't bloedigh aanschyn, van die Karel heeft gevelt,
Dien goeden Kooningh, om geen Kooningh te gedoogen?
Ik, die hier, uit 't palleis, sach voeren, om te hangen
10[regelnummer]
Een drukker van een vel papiers,
Dat op de Kooningin niet spoogh dan vlammen viers,
Zou ik een lasteraar na Engeland verlangen?
Eer zullen d'aaders van de blanke dorre bergen,
Vol krytsteen, groeijen, uit den grond
15[regelnummer]
Des Teems, en stoppen toe haar handelenden mond,
Zoo dat se, aan Amstel zal gebreklik alles vergen.
Eer zal dat Vloekenhoofd, dat monster Holland naâren,
Als een aansienlyk hofgesant,
Om daar door Engelsch volk te raaken aan een kant,
20[regelnummer]
En, in 't verduivelt ryk, by Dorislaar te vaaren.
Dat honderthoofdigh beest zal, van myn kloeke leeden,
Syn helhol, met geen muur, versien.
Het pooge, om meer ontsachs de distels uit te wiên,
Die distelpriemen zyn, daar is voor my gebeeden.
25[regelnummer]
Het storte, indien het kan, van Londens Pauwelstooren,
Al 't manlike oor der Britsche staf:
Het plengh de Kooningin, op 't kooninglyke graf,
Met haar Princessen, om dien ryksstam voorts te smooren:
Het heersch, door kryghsgeweld, met beulen, byl, en stroppen,
30[regelnummer]
Het maak besloote zielen vlugh:
Het delge al wie het schelde, aan poorten, deur, of brugh,
Geen vrekke galghraaf zal sich aan myn oogh verkroppen.
Of kan 't drykruisdrigh Y, dat alle werelds vloeden,
In vieren kruist, en rond beseilt,
35[regelnummer]
En daar haar waaren haalt, en daar haar waaren veilt,
| |
[pagina 394]
| |
Een kleinen handelaar, met handelingh, niet voeden?
Zoo blyf nochtans de Teems, in eeuwigheit, vergeeten:
En d'arme onnoosele arremoe
Lei my gerust, met eer, na d'asch myns vaaders toe.
40[regelnummer]
O Amstel dek myn lyk, wanneer ik ben versleeten.
|
|