Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 381]
| |
[226] Op het heiligh graf.aant.Het graf besloot, en God, en mensche saam.
Maar, vreemdelingh, vermengh niet deesen naam.
De Godheit is onmooglik op te sluiten.
Nochtans haar lyk, daar in, dat rees er buiten.
5[regelnummer]
Hoe heiligh roemt veel volks die leege rots,
Tot waaringh van het do ode lichaam Gods?
Veel heilger dan den Kooningh van de vischen,
Die drymaal dagh, aan Jonas, heeft doen missen.
Maar schoon se was zoo heiligh, toen die schat
10[regelnummer]
Heurs scheppers, en der Englen in heur sat,
Wanneer die son verrees, verdween heur luister,
Die klaarder dan de son scheen, in dat duister.
Gods heilighdom hanght noch in aard, noch steen.
Wat wydt men dan die grafstee met gebeên?
15[regelnummer]
Waar toe zoo veel geduurigh licht ontstooken,
Daar hy self dagh den nacht hier heeft gelooken?
Waar toe zoo ver om beedevaard gegaan,
Na 't leege gat, dat dood hem had gelaân?
O dwaase, keer uw suchten, en gebeeden,
20[regelnummer]
Na Salem, waar hy straalt, en leeft, in vreeden.
|
|