Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 353]
| |
[209] Antwoord, aan vrienden, waarom ik niet trouwe.aant.Ghy vraaght my, waarom trouwt ghe niet?
Ik vraage u, waarom woud ghe niet,
Ik trouwde, toen ik trouwen mocht,
En noch zoo ver geen trouw bedocht?
5[regelnummer]
Want trouwen dient gedaan, niet grys,
Noch al te jongh, niet mal, noch wys.
Indien ik toenmaal waar getrouwt,
Het had noch my, noch u berouwt.
Maar nu voorsie ik zoo veel last,
10[regelnummer]
Verborgen in den Trouwringh vast,
Dat ik een afkeer, en een schrik:
Heb van dien diamanten strik:
Meer dan, van een veelvormich beest,
Tot straf van Finëus geweest.
15[regelnummer]
De trouw is dikwils suikersoet.
De trouw is dikwils bitter roet.
Ik derf niet dobblen om die kans,
Want wie er aanraakt, blyft er gansch
Aan vast, se zy dan goed, of quaad,
20[regelnummer]
En al syn vryicheit vergaat.
Indien een wyf een peeperbaal
Gelyk was, die men op een saal,
Of solder leght, en weer verkoopt,
Wanneer men nut daar van verhoopt:
25[regelnummer]
Of dat men, op de Thraaksche wys,
Sich scheiden kon, om kleinen prys,
Ik nam er wel een proefjen van,
En wierd ook licht een wakker man.
Maar deese koopmanschap die blyft.
30[regelnummer]
Wie eens gewyft is, blyft gewyft.
Ik tracht geen raadsel, om Jokast,
t' Ontbinden, tot myn leevens last.
Ik trouw aan 't eerlike oost, en west,
Niet aan een stad, of naauwer vest.
35[regelnummer]
Een voogel tiert, in 't oopen woud,
Veel beeter, dan benaauwt gekouwt.
|
|