Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| |
[206] Gekroonde schryfkonst.aant.Dat sich Parent, of Meurs, met yver,
Om d'eernaam van een deftigh schryver,
Bevlytige, met d'eedle gans,
Te schryven, om den lauwerkrans,
5[regelnummer]
Met staave, aan staaf, zoo net gebonden,
In woorden, dat het alle monden
Slechts siende, seggen, dit 's een prent,
Van Meursens hand, of van Parent.
Die landsaard ginghse ver te booven,
10[regelnummer]
Die met de pen, zoo wist te hooven,
Dat hy, ja self een anders hand
Bootseeren kon, tot een verband,
Voor duisenden, in bank geschreeven,
En voor een rentebrief uitgeeven:
15[regelnummer]
Zulks dat d'onnoosle schuldenaar
Besturf, als of 't syn eigen waar.
Waar vindt men onder rariteiten,
Van 't ongemeinste kontrefeiten,
Deur Goltsius, of deur Sandrart,
20[regelnummer]
Zoo braaven sweem, op 't teikenberd?
Dies lieten hem de Burgerheeren,
Voor 't weeghhuis, op den Dam, vereeren,
Een eer die niemand viel ten deel,
Een tuchtich leersaam speeltooneel.
25[regelnummer]
Gelyk men saaterdaghs op staaken,
Voor 't afgebrand stadhuis dee maaken.
Waar op een blydaard, die kastydt,
Verschynt, met droevigh volk, dat lydt.
Die niet, wat anderen gebeurden,
30[regelnummer]
Verbeelden, maar self lachte, en treurden.
't Zy dat men gispte, brandde, of hingh,
Of rechte, met des rechters klingh.
Op zoo een schouburgh quam die maakelaar,
Niet met den kransse van den baakelaar,
35[regelnummer]
Om syn gekruifden bruinen lok,
| |
[pagina 349]
| |
Maar draaisel van de hennipvlok,
Van 't hoofd af, om den hals, geslooten,
En oover galgestaal geschooten.
Syn voeten raakten noch op grond,
40[regelnummer]
Om dat hy 't schrift zoo wel verstond:
Wan hy het beeter zal begrypen,
Zoo zal hy, met een heerlik gypen,
Het aardryk deilen van de locht,
Waar in de raaf het galghaas socht.
45[regelnummer]
Het sonoogh 's middaghs sach hem kroonen,
En lachte, en scheen vlak op syn koonen,
Wyl meester Hans van Haarlem, met
De berkerysen, om de pret,
Van dansen, en syn sangh te hooren,
50[regelnummer]
Kopy schreef, op de ruggevooren.
Hoe riep de borst? genaa, genaa,
Myn Heeren: maar helaas te spaa.
Om dat de Heeren hem uitbanden,
Soekt hy een andre stad, en landen.
|
|