Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |
[181] Rouwe van A.K. oover M.v.H.aant.Daar leit die fraaije bloem,
De jeughd van Amstels roem,
Van 't struikjen neergeslaagen,
Van 't Noorde, al eer het daagen,
5[regelnummer]
In d'onderweeghsche lent,
Ons nieuwe bloempjes sendt.
Daar leit dat soete dier,
Verstikt, aan koortsigh vier,
Door 't ingewand ontstooken,
10[regelnummer]
Ontydigh uitgebrooken.
Se schermde met de min,
Uit op heur trouwgewin.
De Minnaar om de kroon
Te stryken, voor syn loon,
15[regelnummer]
Met praatjes, voor een deegen,
Had flus de prys verkreegen:
Maar, ach, de dood die sloop
Verraalinks al syn hoop.
Een doffer, om syn duif
20[regelnummer]
Gevallen, in de kluif,
Van wreede haaviks pooten,
Die voorts de borst ontslooten,
Ontfingh niet zulken smart,
In syn verliefde hart.
25[regelnummer]
Wat minnaars ongeval
Der ouden, laaci, zal
Dit voorbeeld eevenaaren?
Sy stonden om te paaren,
Sy wierd des Heemels Bruid,
30[regelnummer]
Syn Bruigoms hoop was uit.
Daar gaat hy nu in 't swart,
Meest in het heimlend hart,
Met traanen, op de kaaken,
Met sucht op sucht te braaken,
35[regelnummer]
De langste mantel, by
| |
[pagina 317]
| |
De baar, sucht niet, als hy.
Hy volght de kille serk,
Voor 't laatste liefde werk,
En pooght, met alle sinnen,
40[regelnummer]
Te kruipen daar van binnen,
Op dat hy, op heur lip,
Een afscheids kusjen stip.
Hy klaaght, syn leed, den steen.
Hy pryst heur deughdsaamheên,
45[regelnummer]
Heur vroome gaauwigheeden,
En vriendelyke seeden,
En heft se booven al,
In 't schoone maagden tal.
O Minnaars gaar, en strooi,
50[regelnummer]
Met hem meelydigh, mooi
Viooltjes, rosmaryntjes,
Narcisjes, en jasmyntjes,
Op deese heilige asch,
Die zoo een bloempje was.
|