Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
[139] Grafdicht, op myn vaader.aant.Hier teert de helmaagh, die al wat er leeft, verslindt,
Den goeden Jacob Six, van ieder een bemint,
Een spiegel van de deuchd, Godsaaligh van gemoed,
Verstandich in syn doen, en doende aan elk een goed.
5[regelnummer]
Syn bloedverwantschap bleef, aan hem verplicht, tot dank:
Al gaat d'ondankbre zy van sommigen vry mank.
Hy was meelydigh, van Gods armen hoop een vriend:
Hy heeftse ook trouwlik, in 't Diaakenschap, bedient.
De rotte duisternis, van deese doodput, mach
10[regelnummer]
Syn lyf verdonkren, maar de langhst bestraalde dagh,
Tot dat se swymelt, zal, als een karbonkelsteen,
Waar Pegaas Kooning 's nachts een klaare Son deur scheen,
Syn deegelyken naam omvoeren, oover 't Rond.
De deuchd die stopt het graf, en reekenjaar den mond.
|
|