Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |
[131] Bruiloftnacht van Kaspar van Keulen, en Katarina Opmeer.aant.Vergeefs wacht Markus waaterleeuw,
Rondom, van Turriks vuur ontstooken,
Licht synen staat van meenigh eeuw,
Zoo roemryk, siende nu gebrooken:
5[regelnummer]
Vergeefs wacht 't Adriaatisch meeir
Met oopen armen, om t'onthaalen
Hem die korts treflik, t'haarer eer,
Den handel dreef in haare paalen:
Hem, die haar oorlogslasten mee
10[regelnummer]
Verlichte, en, op syn beurs, hielp draagen,
Terwyl ons Y vol koop, en vree,
Hem liefkoost, en als houdt beslaagen.
Beslaagen, maar met vrye wil.
Geen vrye wil, maar vast gebonden,
15[regelnummer]
In Venus schaakels, die hem stil,
Een andren luim heeft ingesonden.
Citheer, die groote Mingodin,
Voor wien de macht van alle Gooden
Moet swichten, als se, soet van sin,
20[regelnummer]
De harten roert met haer gebooden,
Ontstak de liefde, en 't minnevuur,
Waar in hy blaakte, en lessingh sochte.
Van Keulen, met Kupyn, aan 't stuur,
Jongst, op een ander meer, gerochte.
25[regelnummer]
Opmeer niet drabbigh noch ontstelt,
Als Hadria, deur 't Suider blaasen,
Maar stil, en waar men helder telt,
Tot op den grond, gelyk deur glaasen,
Een schat van deuchden, uit haar geest,
30[regelnummer]
Als in een klaare druif de karlen.
Prys stroomen, waar men goud uit leest,
Dit Meertje leevert duurder parlen.
Daar koost hy nu syn lieve bruid,
En streelt heur wasse weelige armen,
35[regelnummer]
Bestrooit met roosen, mirt, en kruid,
| |
[pagina 227]
| |
Die, door heur geur, den min verwarmen.
Het bedde, een outaar van 't juweel
Van Katarine, is nu een Heemel,
Haar oogjes 't licht, en al 't gespeel
40[regelnummer]
Des bruilofts, Engelen geweemel.
Hem steurt kartouw van Mahomet,
Noch trommlen, noch Veneets trompetten:
De min loost veiligh syn musket,
Waar menschen groeijen, niet verpletten.
45[regelnummer]
Hy droomt nu van geen koopmans waar,
Noch beurs, noch scheepen af te laaden:
Maar in syn soetste weederpaar
Gaan al syn sinnen lustigh baaden.
Terwyl dat cimbel, fluit, en veel
50[regelnummer]
Wat slinken, om vermoeide snaaren,
Dunkt my van veer een's kinds gespeel,
Dat om dit jonge paar komt waaren,
En troetlen, Vaader, siet uw soon,
En troetlen, kus uw soontjen, Moeder.
55[regelnummer]
Den Heemel kroon, met zulken kroon,
De Bruid, en Bruigom haar behoeder.
Dan sie ik verder, in 't verschiet
Van jaaren, Opmeers halve looten,
Hun Oom, en Neeven, in 't gebied
60[regelnummer]
Des Amstels volgen, by de grooten:
Of schoeijen Grootvaars eigen voet,
Als Raad, in 't groote hof der staaten,
Gebeurt dit, aan dat deuchdsaam bloed,
Sie wat voorheen de dichters praaten.
|
|