Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
[129] Aan het nachtegaaltjen.aant.O Filomeel, singstresje
Der singstersjes, in 't Attisch boomryk veld,
Die met uw klaaglik lesje,
Aan populier, en eekelen vertelt,
5[regelnummer]
Hoe jammerlyk uw maaghdom wierd beknelt:
Hoe Tereus, vorst der Thraaken,
Uw tongske ontsnee, gelyk een moordenaar,
Tot deksel van syn schaaken:
O beestje dat, trots allerlei gesnaar,
10[regelnummer]
Zoo Godlik fluit, ontrent uw weederpaar.
Hoe is uw luk verheeven!
Dewyl ghe niet, op eensaam ysich schuim,
Moet in d'ysvoogel leeven,
Of dat ghe niet, in 't stille duister ruim,
15[regelnummer]
Afschouwlik piept, als vleuken, sonder pluim.
Maar dat de distelvinken,
Uit wroegende asch van Edons onbescheid,
U hooren schooner klinken,
Zoo dat, wanneer de swaalwe, uw suster, pleit,
20[regelnummer]
Ook heure stem vry leeger onderleit.
O lukkighste aller dieren,
Met veedertjes bekleedt, die langs den hoed
Van Maaimaands Heemel swieren,
Die, met een lied, den nuchtren morgen groet,
25[regelnummer]
En dan den dorst van 't heesche keeltjen boet:
Ghy, die u stem doet schaateren,
Met majesteit, door 't woud, waar 't lustigh leeft,
Van keeltjes, en van waateren,
Die bly geberght, met klaare beekjes geeft,
30[regelnummer]
Waar kristallyn geen klaarigheit by heeft:
Ghy maakt, dat akkers teelen,
En 't swarte veld sich kleedt, met groene soôn:
Ghy doet de ploegh, met speelen,
Verdienen syn zoo suur verdienden loon,
35[regelnummer]
Geseegent van de seegenryke Goôn.
| |
[pagina 224]
| |
Men eere o Nachtegaaltje,
U, u, met recht, want Soomer komt ons by,
Geboodschapt deur u taaltje,
Waar op Apol, met Sanghsters, aan syn zy,
40[regelnummer]
Self luistert, naa uw heilge melody.
De gryse wintervlokjes,
Die menscheit, in heur oude daagen lydt,
Verandren nooit uw lokjes:
O geestje, dat meer geests, dan vleisch verslyt,
45[regelnummer]
Ja 'k loof dat ghy een half Godesje zyt.
|
|