Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
[102] Om geneesinge myner miltsiekte, aan de Spafonteinen.aant.O nimfen van Ardennes woud,
Waar steen, vol kreupel eiken hout,
De wolken, met die wilde kruinen,
Trotseert, op bergghelyke duinen,
5[regelnummer]
Waar langs de Son, vier maanden pas,
Bekrachtight uw sarpvloeijend glas:
Fonteingodinnen alle viere,
Pouhon, Gerons, Ton, Saveniere,
Metaalge waatren silverklaar,
10[regelnummer]
Die nu, zoo meenigh eeuw, en jaar,
Quamt bobblen, uit den diepen kooker
Der rotsen, wroetende deur ooker,
Deur ysrich staal, rood kooper, loot,
Alluin, salpeeter, kooperrood,
15[regelnummer]
En soute, en swaavelige gronden,
Voor ongesonden, en gesonden,
Het zy dat ghy hun quaal geneest,
Of helpt die voor een siekte vreest:
O wonderwerksters der natuuren,
20[regelnummer]
Verryksters van de Spagebuuren,
Ik lydlingh, aan geen oopen milt,
Maar die verstopt, my sonder stilt,
Ses jaar, gelyk een beul de leeden,
Pynde, als ik straaten dorst betreeden,
25[regelnummer]
Kom nu te Spa: maar niet te spaa,
Om van uw heiligheit genaa,
En heil, aan talloos volk geschonken,
Die daagliks hondert oncen dronken,
Met d'opgangh van den daageraad,
30[regelnummer]
Gereegelt met wel leevens maat,
Ook baat te bidden, schoon verlaaten
Van kunst, die my de ruggegraaten
Ontmergelt heeft, door artseny,
Met een waarschynlik meedely,
35[regelnummer]
Zulks ik slechts leeve in vel, en bonken,
| |
[pagina 175]
| |
Gelyk Toloeser lyken pronken.
Ghy door uw soete scherpicheit,
En warmen aard, doorsnydt, verspreidt,
Drooght, loost, en suivert maage, en aâren,
40[regelnummer]
Van slym, en gal, die krankheit baaren.
Ghy lokt den honger wegh gegaan,
Met kost, en drank, versaadloos aan.
Geen hongers nood van wolf, of gieren,
Verslindt zoo graagh geroofde dieren.
45[regelnummer]
Ghy kookt bequaame spys tot bloed,
Dat vleissigh vet, om 't lichaam voedt.
Ghy doet de dorre harssens rypen.
Ghy vult de leege marrighpypen.
Ghy geeft de seenuw sulken kracht,
50[regelnummer]
Dat hy syn plicht behoorlik wracht.
Ghy weederbaart den mensch, te vooren
Erbarmlik in sich self verlooren.
Ghy sterkt de deuchd met sterker deuchd.
Ghy maakt den sombren geest verheught.
55[regelnummer]
Ghy, als het drinklik goud, ja waarer,
Verlenght het leeven, als men klaarer
Kan toonen, in dit dorp alom,
Waar 't stokkigh volk van ouderdom
Vereeuwt, uitgaande als endjes toortsen,
60[regelnummer]
Onaangeraakt van heete koortsen.
Heilbronnen myn gesondheits hoop
Steunt enkel, op uw waaterloop:
Om, door die koele goede teugen,
Myn jeughd veroudert te verjeugen:
65[regelnummer]
Lyk jeughdigh half vertreeden gras
Weer opluikt, deur een reegenplas.
Dan zal ik u geen offerhanden,
Van geitekens, of biggen branden,
Verguldt, met cierelyk gebloemt,
70[regelnummer]
Ook niet, met wyn, die Rinkauw roemt,
| |
[pagina 176]
| |
Begieten, maar met lauwerbeeken,
Die eeuwigh, uit Parnassus, leeken.
Al wie er quynen gaat van pyn
Om 't hart, of paddestoels fenyn
75[regelnummer]
Opslokte, of met graveel, of steenen,
Met waatersucht in dikke beenen,
Met loop, of wormen werd gequelt,
Of van een andre siekte ontstelt,
Want ghy kont veelerlei geneesen,
80[regelnummer]
Zal ik zoo reederyk beleesen,
Dat Suid, en Noord, en West, en Oost,
By elke Godheit heul, en troost,
Van jaar, tot jaaren, zullen soeken,
Met knielingen in uw vier hoeken.
|