Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |
[92] Amsterdam aan Joannes Rulitius, Leeraar der Gereformeerde Hooghduitsche gemeinte, op syn afscheid van haar.aant.De heiden, Heidelbergh, hiel Davids stad geplondert,
Uw Fredriks erfdeel wierd van Babels Mars geboeit,
Uw wyngaard, van het swyn, afgoodisch uitgeroeit,
Daar bleef niet een Profeet meer oovrigh van veel hondert.
5[regelnummer]
Maar God heeft Sion, als syn heilbergh, uitgesondert,
En bouwt den tempel, door den soon, die lustigh bloeit,
In vryicheit, en vree, gelyk syn wynstok groeit,
Zoo dat Gods gaardenier daar neevens dankt verwondert.
Dies roept de Nekkerstroom, veel lekkerder dan 't soet,
10[regelnummer]
Waar mee Jordaan 't geboomte, aan Libans wortels, voedt,
Myn Paltschen hoovenier, in haar herbloeinde grensen.
Rulits verlaat ghe my? vaart ghy den Rhynstroom op?
Ach, Vaader ach! wel vaar: uw geest daale op myn kop.
O Paulus schryf nu aan uw Thessalonicensen.
|
|