Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
[87] Op het overlyden van Fredericus Kesselerus. Leeraar der Gereformeerde Gemeinte.aant.Des kerks asuure kap woei wegh, aan asch, en vonken.
O wat verslaagentheit kroop door 't hervormt gemoed!
De ziel van meenich mensch bevroos, by 't vuur, in 't bloed.
Die schaalidekkers vonk was van Gods toorn geklonken.
5[regelnummer]
De Kerk vernieuwt, met meer cieraads, dan ooit geblonken,
Verloos hem, die haar stoel eerst wydde, met syn voet.
De trouwe Kesseleer, uit, en inwendigh goed,
Besweek haar, om de kroes hem van de dood geschonken.
Ach al te duuren dood! wat baat een schoone kerk,
10[regelnummer]
En konstge Preedikstoel, indien de Preekers sterven?
O wat Apostel pleeght weer 't saaligh preedikwerk?
Hoe moet Gods grimmigh vuur nu gloên om ons verkerven?
Men ryst wel Kerken op, met geld, in 't maaneperk,
Maar goede Leeraars moet men van om hoogh verwerven.
|
|