Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
[81] Aan T.D.aant.Uw eerste brief, die noemt myn rymen koopre bellen,
En d'uwe loot: dit maalt geduurigh in myn sin.
Ghy spot, of weet niet wat de bellen hebben in.
De bellen raasen meer dan ysre koeije schellen.
5[regelnummer]
De koeyschel klept, en baart een onsoet ydel rellen
Op 't minst zoo klept myn rym. Waar heb ik dit verdient,
Van u onafgevraaght, om lof, of smaad, myn vriend?
Gelooft hier oover my niet kan te vreeden stellen.
Dat ghy u loot gelykt, dat ooversie ik licht.
10[regelnummer]
't Is groote heusicheit sich selve klein te achten:
Maar anders loot tiert min. Zoo rym ik, en ghy dicht.
Dat ghy niet rymt, maar dicht, gelyk de rymers plachten,
Beken ik. 'k schryf rond uit, naa eisch van vriendeplicht,
En zal van dit, of dat, bekentenis verwachten.
|
|