Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
[78] Op een ontsegh my gedaan.aant.Hoe? daaght ghy een Poeët? syn penne kan maar vechten.
Hy wierp sich liever met de vlucht in een rivier,
Dan hy, op 't wraaksiek punt van 't sondich dootsch rapier,
Onnoosel een krakeel, belachlik zou beslechten.
5[regelnummer]
Wie heeft van beiden schuld? gaa vriendlik saamen rechten,
Besaatight van gemoed. Uw tongh die sonder bier,
Of wyn te proeven, naa syn eer stiet, als een stier,
Of syne rymlans, met die in uw borst te hechten?
't Is noodloos dat hy wroete in 't gootgat, of vervarsch
10[regelnummer]
Zoo stinkend nieuwsch, op dat geen jeukerige tanden
Sich kootren, ons ten hoon, op 't snappen van de pars.
Men dekt syn eigen schand, met syn gebroeders schanden.
Men blyve vrinden schoon men eens lagh oover dwars.
Uw woorden waaijen wegh. Doet ghy myn rymen branden.
|