Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
[76] Op het ontbeeren van den waaren godsdienst.aant.Men treedt de seegeningh des Heemels vuil met voeten,
Gelyk een swyn, wanneer se daauwt, in onsen schoot:
Maar naa 't den goeden God rechtvaardich eens verdroot,
Weerhoudt hy die genaade, en doetse dorstigh boeten.
5[regelnummer]
Hoe dikwils goede God, heb ik te huis dien soeten,
En saalgen daauw versuimt, van uw gesant genoodt?
Dies blyve ik, buiten 's lands, te recht daar van ontbloot,
En myn vergeefsche beên die schuld besuuren moeten.
Och mocht een drupje van die koele volle beek,
10[regelnummer]
Ontsprongen door uw geest, op Holbeeks rots geslaagen,
De drooge tongh myn's ziels nu laaven met een preek.
Zal ik my naamaals van versuimenis beklaagen?
Vergeef 't my Heer, en geef een eer versuimden week,
Ik zal, op elken dagh, een volle kruik wegh draagen.
|
|