Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
[32] Myne onversaadlikheit van Roselles schoonigheit. Aan de selve.aant.Om dat de mensch gewoon is alle daagen
Te sien het goud der klaare Sonnestraal,
En 's nachts de Maan van silverich metaal,
Zoo kan hem dat, naa waarde, niet behaagen.
5[regelnummer]
Maar werd hem eens een Koffer opgeslaagen,
Met een robyn van ongemeene praal,
Of eijers uit een parlemoeders schaal,
Hy schat het, want syn oogen die nooit saagen.
Zoo kleeft syn hart aan 't mottigh aardryk vast.
10[regelnummer]
Op schoonheit van de Heemelsche juweelen,
De moeders doch van alles, hy niet past.
Maar als myn oogh, op deuchdsaamheit, blyft speelen,
Rosel, die in uw schoone sieltje wast,
Hoe meer het siet, hoe min het kan verveelen.
|
|