Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
[27] Op de schoonicheit van Roselle, aan de selve.aant.Rosel gewyde kerk, van eerbaarheit gevloert,
Van God volkoomen, met des Heemels eige handen,
Gemetselt naa om hoogh, met geevelpraal, en wanden,
Van stof waar mee natuur het purper parlemoert:
5[regelnummer]
Schoon geestigh dakgewelf, van hairen oversnoert,
Als goude rietjes, die als Sonnestraalen branden,
Lantaarnen van Turkois, en Spiegels sonder sanden,
Die Efesen den glans van haar Diaan ontvoert:
Tweedeurich klein poortaal, vol roosende festoenen,
10[regelnummer]
Dat oopengaande toont een elpenbeene koor,
Ter plaats der galmen, die God looven, en versoenen:
Rosel myn Afgoddin, ik recht een needrigh spoor,
Naa uw verheeventheit, met uitgetrokke schoenen,
Verleen den lofsangh van uw schoonte een gunstigh oor.
|
|