Nederduytsche spraakkonst
(1712)–Willem Séwel– Auteursrechtvrijwaarin de gronden der Hollandsche taale naauwkeuriglyk opgedólven, en zelfs voor geringe verstanden, zo ten aanzien der spellinge als bewoordinge, duydelyk aangeweezen zyn
[pagina 55]
| |
Van de Ga naar voetnoot† Lettergreepen.Uyt de Letteren worden Lettergreepen, óf Syllaben, gemaakt; deeze zyn óf een geheel woord, óf zodaanig een gedeelte van een woord dat ééns galms moet uytgesprooken worden; als Ab, ad, af, ag, ach, ak, al, am, an, ap ar, as, at, ax. Eb, ed, ef, eg, ech, ek, el, em, en, ep, er, es, et, ex. Ib, id, if, ig, ich, ik, il, im, in, ip, ir, is, it, ix. Ob, od, of, og, och, ok, ol, om, on, op, or, os, ot, ox. Ub, ud, uf, ug, uch, uk, ul, um , un, up, ur, us, ut, ux. Yb, yd, yf, yg, ych, yk, yl, ym , yn, yp, yr, ys, yt, yx. Ba, da, fa, ga, ha, ja, ka, la, ma, na, pa, ra, sa, ta, va, wa, xa, za. Be, ce, de, fe, ge, he, je, ke, le, me, ne, pe, re, se, te, ve, we, xe, ze. Bi, ci, di, fi, gi, hi, ji, ki, li, mi, ni, pi, ri, si, ti, vi, wi, xi, zi. Bo, do, fo, go, ho, jo, ko, lo, mo, no, po, ro, so, to, vo, wo, xo, zo. | |
[pagina 56]
| |
Bu, du, fu, gu, hu, ju, ku, lu, mu, nu, pu, ru, su, tu, vu, wu, xu, zu. By, cy, dy, fy, gy, hy, jy, ky, ly, my, ny, py, ry, sy, ty, vy, wy, xy, zy. Bla, bra, dra, dwa, fla, fra, gla, gra, kla, kra, kwa, pla, pra, qua, scha, schra, sla, sma, sna, spa, sta, stra, tra, vla, vra, wra, zwa. Ble, bre, dre, dwe, fle, fre, gle, gre, kle, kre, kwe, ple, pre, que, sche, schre, sle, sme, sne, spe, ste, stre, tre, vle, vre, wre, zwe. Bli, bri, dri, dwi, fli, fri, gli, gri, kli, kri, kwi, pli, pri, qui, schi, schri, sli, smi, sni, spi, sti, stri, tri, vli, vri, wri, zwi. Blo, bro, dro, dwo, flo, fro, glo, gro, klo, kro, kwo, plo, pro, quo, scho, schro, slo, smo, sno, spo, sto, stro, tro, vlo, vro, wro, zwo. Blu, bru, dru, dwu, flu, fru, glu, klu, kru, plu, pru, schu, schru, slu, smu, snu, spu, stu, stru, tru, vlu, vru, wru, zwu. Bly, bry, dry, dwy, fly, fry, gly, gry, kly, kry, kwy, ply, pry, quy, schy, schry, sly, smy, sny, spy, sty, stry, try, vly, vry, wry, zwy. Vólgens de Uytheemsche wyze spelt men Ca, co, cu, als ka, ko, ku. Zo spelt men ook Pha, phe, phi, als Fa, fe, fi; en tie wordt achter aan veele woorden gespeld als cie, gelyk conscientie, mentie, patientie. Wyders staat aan te merken dat gelyk de A een schelle klank heeft in de woorden Aker, kater, water, enz. zy een doffe klank heeft in de vól- | |
[pagina 57]
| |
gende woorden: Acht, ampt, arm, angst, bad, bag, bak, bal, ban, bars, bas, band, bang, bars, bast, barst, blank, brand, dag, dak, dal, dam, dan, das, dat, dans, danst, darm, drang, gal, gat, gast, galg, galm, gang, gans, gansch, gard, garf, garst, gast, gram, gras, ham, hach, hand, kam, kar, kas, kat, kant, kars, lag, lach, lak, lam, last, lat, mak, mal, man, mat, mand, mast, markt, nap, nar, nat, pak, pal, pan, pas, past, qualm, quast, rad, ram, sap, sas, schans, schranst, schram, stram, tak, tal, tam, tast, vast, vang, vangst, wak, warm, wan, wang, want, warm, wars, was, wasch, wascht, wrat, zag, zak, zal, zalf, zalm, zwak. In de vólgende heeft de E een schelle klank. Bef, bek, bel, ben, berd, berg, belg, bend, best, dek, der, des, denk, erf, fel, fles, gek, gerst, hef, heft, hecht, kelk, kent, kerk, leb, lel, merk, pek, pen, pest, recht, red, rest, schenk, schep, scherf, schets, smelt, spel, speld, steng, streng, ten, ter, test, text, treft, vecht, vel, veld, ver, wen, wenst, wensch, wenscht, zeg, zegt, zes, zet, zengt, zerk, zwerk, zwerm. In deeze klinkt de I dof: Bid, dit, gild, gist, kil, kin, kist, lip, mild, milt, min, nip, pis, pist, pit, quist, sist, trits, twist, wicht, wigt, wind, wil, wild, wist, zin, zilt. In de vólgende woorden klinkt de O dof. Bok, bol, bom, bons, bos, bosch, bot, dom, | |
[pagina 58]
| |
dons, dorst, drong, dronk, gom, gons, glom, grond, kom, konst, long, mom, mond, mosch, most, ons, plomp, pond, pots, pronk, rond, som, smots, stond, tong, trok, trom, vocht, vol, wol, wolk, wond, wrong, zon, zond, zong. In de woorden die nu vólgen klinkt de O hard. Ból, dólk, fórs, gólf, hól, jól, kól, kólk, kóp, knól, lós, nóg, nóch, pók, pól, póst, pót, rók, ról, rós, stók, tól, trós, vórst, vós, vlók, vólk, zóg, zórg, zót. Bul, gunst, jucht, kuf, lust, mug, munt, mul, muts, run, rust, wuft. Byl, gryn, myn, myl, myt, nyd, nyp, pyn, pyp, quyl, quyt, rym, ryp, rys, schyf, schyn, schryf, stryd, tyd, tryp, twyn, vyf, vyg, wyd, wyf, wyn, wys, wryft, zwym, zyn. Tweeklanken zyn de vólgende. Aa en Ae. Aak, aal, aam, aan, aap, aar, aas, aafs, aard, aarts, aardsch, baal, baan, baar, baas, baard, baers, baard, daal, daan, daar, gaaf, gaal, gaan, gaap, gaar, gaas, gaat, haak, haal, haam, haan, haar, haas, haat, haerd, kaag, kaak, kaal, kaap, kaas, kaers, kraam, kraan, laag, laakt, laan, maag, maak, maakt, maal, maan, maar, maas, maat, naar, naast, paal, paap, paar, paerd, paersch, quaad, quaal, raad, raak, raam, raap, raar, raast, staert, taak, taal, vaak, vaal, vaan, vaar, vaart, vaerd, vaers, vaats, waag, waak, waal, | |
[pagina 59]
| |
waan, waar, waerd, waas, zaad, zaag, zaak, zaal. Blaam, blaas, blaet, draad, draagt, dwaas, graaf, graaft, graag, graat, kraag, schraag, schaam, schaamt, schaets, traan, vraag. Ee, Beek, been, beer, beemd, beest, bleek, deeg, deel, deert, een, eend, eest, eerst, feeks, feest, geel, geen, geest, greep, heel, heen, heer, heersch, heerscht, heet, keek, keel, keep, keer, kleed, kreet, kreeft, leeg, leek, leem, leen, leer, lees, meen, meer, meest, neem, neen, neer, peen, peer, pees, queen, reeks, reen, steen, scheef, teef, treeft, teen, veen, veer, vleesch, vreest, weeg, ween, weest, zeeg, zeen, zeer, zweer. Oo. Oom, boom, boon, boor, doof, door, hoon, hoor, hoofd, koon, koor, kloof, klooft, looft, moor, moot, moogt, nood, noot, roof, rook, room, roos, schoof, schoon, schoot, schroom, stoof, stroo, toom, toon, troon, vroom, zoom, zoon. Uu. Uur, buur, duur, huur, kuur, muur, luuw, stuur, stuursch, vuur. Au. Dauw, krauw, prauw. Ey. Eysch, breyd, heyl, leyd, meyd, spreyt, vleyt. Eu. Beul, beurs, deun, deur, heul, heusch, kreun, leus, neus, neut, reus. Ie. Brief, dief, lief, grieft, klieft. Oe. Boef, boek, bloed, doek, doen, goed, | |
[pagina 60]
| |
groen, groef, hoek, hoen, hoest, koe, koek, koel, koen, kroeg, kroes, poes, roef, roem, snoek, stoet, voeg, voel, voelt, voer, voet, wroet, wroegt, zoet, zwoegt. Ou. Bout, bouw, goud, hout, houw, koud, kouw, mouw, mout, rouw, stout, vrouw, zou, zout. Uy. Uyl, buyl, buys, buyt bruyd, bruyn, duyf, druyf, duyn, fluyt, guyt, gruys, huyf, kuyl, huys, kruyk, kuyf, kuysch, luyk, luym, muyl, muys, puyk, ruyl, ruym, ruyn, tuyg, tuyn, vuyl, zuyd, zuyg, zuyl. Drieklanken worden in de vólgende gebruykt. Aauw. Laauw, blaauw, flaauw, gaauw, graauw, kaauw, klaauw, paauw. Aai. aair, baai, haai, kaai, kraai, kraait, maait, zaait. Eeuw. Leeuw, meeuw, schreeuw. Ieuw. Hieuw, kieuw, nieuw. Ooi. Hooi, gooit, kooi, mooi. Oei. Boei, bloei, groei, groeit, stoeit, moeit. Belangende nu de woorden op zichzelven aangemerkt, deeze zyn één-, en meer-lédig, gelyk uyt de vólgende voorbeelden blykt. Man, Maan; best, beest; met, meet; pen, peen, zet, zit, ziet, zyt, zeyd, dóf, doof, droef, vol, knól, wolk, vólk, muts, musch, muys, muur, mensch, kind, land, stad, huys, hoofd, heyl, zeyl, hand, voet, arm, been, oog, oor, blind, lam, zwak, traag, snel, ós, koe, lam, schaap, kalf, tin, lood, staal, wit, groen, rood, zwart, blaauw, nieuw, hoorn, koorn. | |
[pagina 61]
| |
Uyt eenlédige woorden kan men somtyds wel een gezég ontwerpen; als Daar was op het veld een ram, die my met zyn kóp een' stoot gaf. Tweelédige woorden zyn, Man-nen, maa-nen, bee-sten, pen-nen, zit-ten, zeg-gen, droef-heyd, mut-sen, muu-ren, muy-zen, men-schen, lan-den, ste-den, hoof-den, han-den, voe-ten, ar-men, bee-nen, oo-gen, oo-ren, ós-sen, schaa-pen, hey-lig, zwar-ten, huuw-baar, lees-baar, mee-ster, naai-ster, zus-ter, vreed-zaam, wys-ste, boos-ste, acht-tien, groot-te [magnitudo]; hoewel deeze vier laatste woorden (schoon t'onrecht) veeltyds maar geschreeven worden, Wyste, booste, achtien, groote. Drielédige woorden zyn, Men-sche-lyk, blin-de-ling, ar-beyd-zaam, han-del-baar, vór-sten-dom, hey-lig-heyd, wee-ten-schap, wan-de-ling, a-de-men, be-gee-ren, barm-har-tig, groe-te-nis, toe-stem-men, om-hel-zen. Vierlédige woorden zyn. Be-geer-lyk-heyd, Ta-fel-la-ken, on-hey-lig-heyd, on-eyn-de-lyk. Vijflédige woorden zyn, Eeu-wig-duu-ren-de, on-barm-har-tig-heyd, on-voor-zig-tig-lyk, o-ver-een-stem-men. Zeslédige woorden zyn, Al-ler-on-voor-zig-tigst, on-be-gry-pe-ly-ker. Zevenledige woorden zyn, Al-ler-on-barm-har-tig-ste, al-ler-on-voor-zig-tig-ste. Achtlédige woorden zyn, Al-ler-on-be-gry-pe-lyk-ste, Kon-stan-ti-no-po-li-taan-sche. | |
[pagina 62]
| |
In de scheydinge der Lettergreepen houd ik my, gelyk uyt de voorgaande voorbeelden blykt, aan de oudste en gemeenste wyze: ook vind ik dat Christiaan van Heulen van dat verstand was; want hy zegt, dat als 'er in een woord een enkele Medeklinker is, die medeklinker dan in het leezen tót de laatste sillabe behoort; zo dat in Wy-ze, Vroo-me, Ro-mey-nen, de z, m, d, n, aan de laatste lettergreepen moeten gehecht worden; maar als 'er een Medeklinker in een woord verdubbeld wordt, dan behoort de eerste tót de voorgaande, en de andere tót de vólgende sillabe, als Bed-den, Mes-sen, Vel-len, Zin-nen, Tak-ken, Pap-pen, Fles-sen. Als 'er in een woord twee óf meer Medeklinkers komen, die tzamen konnen uytgesprooken worden, dan behooren die doorgaans tót de achterste lettergreep, als Ge-dwaald, Be-spraakt, Be-staat, Ge-sprooken, Be-schaamd, Ge-schonden, Be-streeden, Be-praaten, Be-pleyten, Duy-ster, Eer-ste, Naa-ste, Mee-ster, Vry-ster, Naai-ster, Haa-sten: Dóch zo is 't niet gelegen met Vas-ten, Tas-ten, Mes-ten, Quis-ten, Rus-ten, Hoewel men mag schryven Hoe-sten, Roe-sten, Bee-sten, Gee-sten. Maar óf men daarom ook schryven mag Chri-sten, twyfel ik óf 't gebruyk zal willen dulden, alhoewel Cri-stus en Apo-stel gebruykelyk schynt, onaangezien 't een algemeene regel al van ouds geweest is, dat als 'er twee verscheydene Medeklinkers elkanderen in een woord | |
[pagina 63]
| |
vólgen, de ééne tót de voorste, en de andere tót de vólgende lettergreep behoort, als Lief-de, Ban-den, Koor-den, Woor-den, Aan-zien, Eer-baar. |
|