Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 2
(1764)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij
[pagina 148]
| |
Zangw: Zie ik Gods Zoon verhoogen. Bl. 13.I.
O Heilzon, 'k zie mijn wonden,
En voel mijn hart bekneld;
O Heilzon, 'k zie mijn wonden,
Schoon door Gods hand verbonden;
O Heilzon, 'k zie mijn wonden,
Tot in 't gebeente ontsteld.
Dit is door al het zwijgen,
Verouderd en vergaan,
Verouderd en vergaan;
Mijn brullen, zwoegen, hijgen,
Deed flaau mijn' nood verstaan:
Ik kan geen antwoord krijgen,
En de angst klemt feller aan.
'k Moet nacht en dagen zuchten,
Daar Gods gevreesde hand,
Mijn sappen wech doet vluchten,
Voor feilen zomerbrand.
Hoe snood zijn mijn gedachten,
| |
[pagina 149]
| |
Wat is dit hart vervuild!
Hoe snood zijn mijn gedachten?
Waar is er hulp te wachten,
Daar 't kwaad in 't binnenst schuilt?
De Heiland sterkt de peezen,
Ook dan wanneer ik lij;
Mijn Heilzon wil 't geneezen;
Haar vleug'len koest'ren mij.
II.
Mijn Heilzon, die uw straalen
Met licht en gloed verspreidt;
Mijn Heilzon, die uw staalen
Doet in de zielen daalen;
Mijn Heilzon, 'k voel de straalen
Van uw gerechtigheid.
Hoe rijst Gij uit de kimmen!
Hoe gloort uw morgenlicht,
Hoe gloort uw morgenlicht!
Ik zie u hooger klimmen;
Gij toont uw schoon gezicht,
Na vaale en doodsche schimmen.
Dat nu de Zongod zwigt'Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 150]
| |
Geen mensch zijn heelkunst roeme,
Nog eenig heilgenot:
Dat elk dees zielzon noeme,
En houde voor zijn' God.
Lei de Oudheid haare zieken,
Die niemand helpen kon,
Lei de Oudheid haare zieken,
In koesterende wiekenGa naar voetnoot*
Der laauwe morgenzon:
'k Schuil onder uwe vleug'le,
O Zon van mijn gemoed;
Gij kunt het kwaad beteugl'en,
In levenssap en bloed.
III.
Mag ik dees Zon aanschouwen,
En vrees ik voor Gods naam;
Mag ik dees Zon aanschouwen,
En sta ik in 't vertrouwen,
Mag ik dees Zon aanschouwen;
Hoe diep ik mij ook schaam,
Dan voel ik artsenijen,
Daar kunst en heelkruid zwigt,
| |
[pagina 151]
| |
Dan zal mij God verblijen,
Dan schenkt Hij gloed en licht.
Mijn Zon geneest het lijen,
Zij toont haar aangezicht.
Wil God het kwaad vergeeven,
Zij schenkt den glans aan 't recht,
En voor den dood, het leven
Aan snooden toegezegd.
Zij wil ons hart verwarmen,
Zij koestert onze leên;
Zij wil ons hart verwarmen,
Ze omhelst ons met ontfarmen,
En dringt door merg en been.
Ik voel mijn Heilzon rijzen,
'k Voel licht en levenskracht.
Haar zal ik eeuwig prijzen;
Mijn Zon kent geenen nacht!
|
|