Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 2(1764)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] Gods volk zugtende, om bepleiting van hunne zaak, en om de leiding van den Geest der waarheid. Of de XLIII. Psalm berijmd. Op eene nieuwgemaakte Zangwijze. Of: Op die van den XLIII Psalm. Toezang. I. Doe Gij me recht in duizend listen, O God, weêrsta het onbescheid. Mijn twistzaak moet Gij zelf betwisten; Wijl snoode Richters haar beslischten, Daar recht noch goedertierenheid, Maar list en onrecht pleit. II. Gij moet me, o God, ten sterkte strekken, Waarom verstootge die U wacht? Waarom zou dit uw' roem bevlekken? Waarom zou 't zwart mijn leden dekken? Daar 's vijands drukkende overmagt, Mij tot het uiterst bragt. [pagina 123] [p. 123] III. Och! woudtge uw licht en waarheid zenden: Och! wierd mijn ziel daar door geleid. 'k Zou mij gered uit all' de ellenden, Naar uwen berg gelovig wenden, Die woningen vol heiligheid Der Hemelmajesteit. IV. 'k Zal tot Gods outer met gebeden, En tot den God der blijdschap gaan. Ik zal verheugd ten reie treeden; Zoo wordt uw lof door mij beleeden; 'k Zal daar, o God mijn Bondgod, staan; En blij de harpe slaan. V. Wat zoudtge U, o mijn ziel, dan buigen? Wat zijt ge ontrust in al den strijd? Ai hoop, al viel 't Heelal in duigen, Op God: ik zal met lof getuigen; Hoe Hij mijn aanzicht heeft bevrijd. Hij blijft mijn God altijd. Vorige Volgende