Het geen mij reeds in 't Heiligdom verheugde.
Dit geeft mijn ziel verzadiging van vreugde.
Uw rechterhand schenkt louter lieflijkheden,
En 't heilgenot van 't eeuwig zalig Eden.
|
-
voetnoot+
- * Zielestrijd van Messias den waaren Hoogepriester in Gethsemane]. Gelijk in den voorbaanden Psalm de Priesrters, zoo wordt in deezen de groote Hoogepriester afgetekend van 't N. Test gereed om met zijn bloed, d.i. zijn ziel in 't H. der Heiligen te treeden op den waaren grooten. Verzoendag. I. Hij komt v. 4, 200 men dat wel overweegt, niet duister voor als de Hoogepriester op den grooten verzoendag: want de Naam van Israëls Kinderen, werd nooit 200 plegtig als op deezen dag gemeld. Zie Lev. XVI:5, 15-17, 19, 21, & 34. II. Men ziet Hem v. 5, 6. als een' Priester afgemaald, die geen Erflot had. in Israël: maar wiens Deel en Ervenis de HEER zelf was. verg. Num. XVIII:20. III. Hij wordt v. 7, 8 ook als een Priester uitgebeeld, die 's NACHTS 't onderwijs kreeg in zijn binnenst, om דימח GEDUURIGLIJK, dat is 's morgens en 's avonds Exod. XXIX:38, 39. XXX:7, 8, den HEER in 't offeren van het dagelijksch Offer en 't reukwerk, voor zich te stellen. IV. Wijders alle die groote hoedanigheden, vooral dien heldenmoed en zuivere heiligheid, welke in het bitterste lijden, en de opoffering van zich zelven v. 7-10, doorstraalen; zijn in David niet te vinden, maar alleen in zijn' grooten zoon. V. Doe hier bij, dat, noch aan David, noch aan eenig sterveling na zijn' tijd, buiten Christus, de beloste, is vervuld v. 10 gedaan: Gij zult niet toekaten, dat uw Heilige de verdervinge zie. VI. Eindelijk hier wordt v. 9-11 door (1) 't Zeker woonen, of Tabernakelen van 't vleesch דשב; (2) 't Nederdaalen der ziel לואשל in de Hel van
Kedrons dal,
of Gehenna; (3) 't Pad des levens, of Karavaanweg in de WOESTIJNE welke Hem moest worden bekend gemaakt (4) en Jehovebs aangezichte dat Hij gezien had; zoo ik mij niet bedrieg, gezinspeeld op verscheiden stukken van den grooten verzoendag. Te weten (1) De Bewaring van 't Vleesch דשב des Hoogepriesters in de Tente, in tegenstelling van 't Vleesch דשב der Zondosjeren Lev. XVI:24 & 27 (2) Het daalen van 't Offerbloed na dat het aan den voet des Brandaltaars was uitgegooten, in de l allei Kedron Mischn. P. II Jom. C. 1. §. 6. p. 236. P.V. Meila C. 3. §. 3. p. 272 Ed. Surenh. (3) 't Pad des levens waar langs de Levende Bok geleid werd in de WOESTIJNE Lev. XVI:10 & 20-22. (4) En 't Heilige der Heiligen, of het Verzoendeksel der Arke, waar God zijn aangezicht en rechterband, als zittende op den troon, op dien Dag bijzonder Lieflijk vertoonde, Lev. XV:12, 13. VII. Ten laatsten op den grooten Tegenbeeldigen verzoendag, past het Petrus toe Hand. II:25; en Paulus Hand. XIII:35. Gemerkt nu de groote verzoendag 's avonds den 9 van Tisri reeds begon, Lev. XXIII:32 verg. v. 27 & R. Sheringham ad Cod. Joma Cap. 1: § 4. p. 209: 200 moet men hier, gelijk; de uitdrukking en 't beloop der zaaken klaarlijk leeren, deezen Hoogepriester begrijpen te spreeken in den hof Gethsemane, op den Avond waar meê de tegenbeeldige groote verzoendag aanving: gelijk Hij daar op dezelfde wijze driewerf tot den Vader gebeden, en van 't Godlijk Orakel, door den toegezondenen Engel een versterkend antwoord ontvangen heeft, 't Welk alles met een zoo leevendig penseel
van den Dichter wordt uitgebeeld, als of Hij zelf in Gethsemane er bij ware tegenwoordig geweeft. - 't Is uit dien hoofde niet te begrijpen, hoe sommigen ook hier de spreekende persoonen zoeken uit te monsteren. Ik merk dit aan, als 't uitwerkfel van een sterk en verouderd vooroordeel tegen een stuk, dat vooral in de aloude Poëzij zeer gemeen was. Men voert daar door niets anders uit, dan dat men zich van 't weinig licht berooft, dat ons voor een baken kan dienen, in 't verklaaren der Heilige Dichtstukken, en Prophetische redevoeringen, die buiten at niet kunnen verstaan worden. Zoo iemand niet vooringe noomen is, kan hij klaarlijk zien, dat hier I. De ziel des waaren Hoogepriesters pleitende voorkomt in Gethsemane v. I. II. Waar op 't Godlijk Orakel haar antwoord geeft v. 2-1. III. En 's Hoogepriesters ziel, daar door gesterkt, wederom spreekt v. 5-11.
-
voetnoot*
-
Mijn hoogste goed, geen goed gaat U te hoven]. De vertaling die Gusset geeft van v. 2, behaagt mij best: Gij hebt tot den JEHOVAH gezegd; Gij zijt mijn Heer: O mijn Goed, niets gaat u te boven. Er is geen overzetting die beter voldoet aan den aart der Hebr. taal.
-
voetnoot†
-
Gij zijt, o HEER, mijn Priesterdeel, mijn erf.] Er is niets natuurlijker, dan dat men hier des Heilands ziel begrijpe den Vader antwoord te geeven: gelijk ook de woorden niet eenvoudiger noch beter naar 't Hebreeusch kunnen vertaald worden v. 5, dan op deeze wijze: O JEHOVAH, deel mijnen erve en mijns bekers; Gij enz. 't Antwoord slaat dan juist te rugge op het aangehaalde uit den vrederaad. Had des Heilands ziel daar gezegd: O JEHOVAH Gij zijt mijn Heer, O mijn goed, niets gaat u te boven: hier verklaart zij dit nader, en toont dat zij er noch in stemt; gemerkt ze met versmading van al 't goed dat Kanaans erfdeel kon geeven; te vreden is met het deel der Priesteren, wier Deel en Ervenis JEHOVAH, was: Had zij daar verklaard al haaren lust te hebben in de Heiligen en Heerlijken: hier zegt ze in dezelfde zinspeling; De snoeren zijn mij in lieflijke plaatsen gevallen enz.
-
voetnoot*
-
Mijn erflot maakt Gij ruim]. Zoo vertaal ik; v. 5 י̇לדוג ךמוח החא met den Hr. A. Schultens.
-
voetnoot†
- Zij lacht mij toe]. Dus vertaalt die zelfde Heer v. 6 de woorden’ יל הדפש.
-
voetnoot§
-
Ik mag op Hem bij 't daaglijks offer oogen]. Petrus vertaalt het Hand 11:25. Ik zag den Heere alle tijd voor mij. En 't is Volkomen zeker, uit deeze vertaling, en de Hebreeusche zinsnijding, dat יחיוש niet tot het laatst van 't voorgaande 7de vers behoort, maar tot het begin van dit 8ste. Ook is er niets vreemds in deeze vertaling van הוש door zetten, stelten; zoo men met behoorlijken aandacht hier meê vergelijkt Jes. XXXVIII:13, Psal. XVIII:34, en LXXXIX:20. Hij stelde als Priester, den JEHOVAH wien 't offer werd opgebragt, zich voor; en maakte uit vergelijking van zich zelven als Priester, met den Jehovah. als den Ontvanger van 't offer op, wat offer hem paste, en hoe dit moest opgeofferd worden. Dit is de juiste kragt van 't Hebr. הוש. Ja Hij stelde den JEHOVAH, דגנל tot een Uitmuntend voorwerp voor zijne oogen. דימח Thamied dat de onzen geduuriglijk, Petrus διὰ παντὸς alle tijd vertaalden; moet uit de Offerschool verklaard worden. Daar betekent het het 's Morgens en 's Avonds, gelijk het in de wet duidelijk verklaard wordt. Exod. XXIX:38, 39, XXX:7, 8. Num. XXVIII:3, 1 Chron. XVI:40. 2 Chron. XXIV:14.
-
voetnoot*
-
Geen Kedrons Hel]. KEDRONS vallei Tophet of Gebinnom genoemd in 't O. Test. wordt onder den naam van Gebenna tot een levendig beeld der HELLE gesteld Mat. V:29. Gelijk Homerus en Virgilius hunn αἵδης Hades, of onderaardsch rijk, uit de Katakumben, of onderaardsche kelders van Kampanië gehaald hebben, 't geen de Heer Lowth aanmerkt de Poëf. Hebr. T. 1. Prael. VII: p. 127, 128; 200 hebben de Heilige Dichters na Moses tijd, t bseld van hunn onderaardsch rijk der dooden, en in 't bijzonder van de HEL לואש Scheool, ontleend uit de onderaardsche spelonken, en grafkelders, die men bij Jerusalem, vooral in de vallei KEDRON had; en uit de vallei Tophet, of Gehenna: gelijk zij uit Sion, en 't Heilige der Heiligen in den Tempel op Sions heuvel Moriiah; een levendig beeld schilderden van den HEMEL. Zoo vindtge uiidrukkelijk Sion als den HEMEL beschreeven. daar לואש de HELLE en plaats der Dooden, tegen over staat, die men bijgevolge wat het zinnebeeldige betreft, in de onder aan Sion liggende vallei van Kedron, waar de plaats der dooden was, behoort te zoeken. Zie Jes. XIV:9 verg. met v. 13 en XXXVIII:18. verg. met v. 20. Men beschouwe om dit stuk levendig te begrijpen, de afbeelding van Jerusalems bergen, met de vallei KEDRON, of het dal Josaphat en Gehinnom, in het Plan van Pococke Deser. of the East. vol. 11. P. 1. L. 1. C. 11. p. 7. en in dat van Korte Reise B. 2. C. 14. p. 275. Al het bloed der Offerbanden, dat aan den voet des
Brandaltaars uitgegooten wierd, daalde door een onderaardsch Kanaal in dit dal van KEDRON, of in dit לואש Scheool, gelijk mesn deels uit de gelegenheid van den berg Moria en Kedrons dal, deels uit het brengen van de vuilnis des Tempelsin dit dal 2 Kon. XXIX:16; deels uit de beek naar 't Oosten uit den Tempel vloeiende Ezech. XLVII. 1; deels uit het duidelijke getuigenis der Jooden. Cod. Jom. C. 5. §. 6. en Meila C. 3. §. 3. met zekerheid besluitea mag. Hierom wordt gelijk dat bloed der Offerdieren in dit לואש Scheool nederdaalde, 's Heilands ziel gezegd in 't לואש Scheool DE HELLE te zijn, wanneer Hij den Hellenangst uitstond in Gethsemane, welke plaats in de vallei KEDRON aan den voet van den olijfberg geleegen was.
-
voetnoot*
-
Gij maakt in 't kort mij 't levenspad bekend]. Gelijk de Levende Bok op den grooten Verzoendag in de woestijne werd uitgelaaten en wechgeleid; buiten twijffel langs een zeker Pad of weg (al slaat men geen geloof aan alle de bijzonderheden welke ons de Jooden daar van verhaalen Cod. Jom. C. Vl, §. 4-6. p. 240.) en wel om te LEEVEN, en niet gelijk de Joodsche Leermeesters verzinnen om door 't neêrstooten van eene steilte te STERVEN; zoo wordt hier met zinspeling op die plegtigheid, gesprooken van 't Bekendmaaken van 't Pad des LEVENS, langs het welke de Heiland als de waare tegenbeeldige bok voor Azazel, vrij uit zou gaan in 't LEVEN. En dit pad wordt חדא genoemd eigenlijk een Karavaanweg, langs welken de reizigers in de Arabische WOESTIJNE trekken. Zie Job VI:18, 19.
-
voetnoot†
-
Uw aangezicht hebt Gij tot mij gewend]. In het tegenbeeldig Heilige der Heiligen namelijk, gelijk gij oudtijds boven de Bondark woonende op het verzoendeksel, uw vriendelijk aangezicht keerdet naar den Hoogepriester, als Hij op den grooten verzoendag met zijn koolen, reukwerk, en bloed, voor 't aangezicht des HEEREN intrad binnen den Voorhang Lev; XVI:12-16.
|