Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 2
(1764)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij
[pagina 94]
| |
Ga naar voetnoot*'t Gering getal van waare vroomen, en de menichte van huichelaaren, kort voor Messias komst.
| |
[pagina 95]
| |
II
Wat valsche taal laat zich hunn' mond ontglippen;
De vleierij, een bron van zoo veel smart,
Vloeit als een stroom van hunne gladde lippen;
Men spreekt en denkt, maar met een ander hart.
| |
Tegenzang.III.
De HEER die 't waare en 't valsche weet te scheien,
En 't listig hart der menschen diep doorgrondt;
Besnoeit eerlang de lippen die ons vleien,
En kerft de tong die grootspreekt uit den mond.
IV.
Zij zeggen: ‘Wij, wij zullen zegevieren
‘Met onze tong, wier gladde taal nooit stiet.
‘Wie buiten ons zou lip, en mond bestieren?
‘Wie is de HEER, die over ons gebiedt?
V.
‘Ik zie, zegt God, elendigen verpletten;
‘'t Wordt al verwoest, de nooddruft treurt en zucht:
| |
[pagina 96]
| |
‘Nu sta ik op, 'k zal hen in ruimte zetten,
‘Die adem geeft, zoo haast de vijand vlugt.
| |
Slotzang.VI.
Des HEEREN rede is rein! 'k zal hulp verbeiden:
Ze is onvervalscht als 't allerfijnst metaal.
Nooit wordt het schuim van 't zilver zoo gescheiden,
Al loutert het de smeltkroes zevenmaal.
VII.
Gij, HEER, zult hen in zoo veel ramp bewaaren,
Als list of magt des vijands, dwingt of vleit.
Gij zult hen voor dit boos geslachte spaaren,
Hunn trouwe God blijft gij voor de Eeuwigheid,
VIII.
Gij zult uw woord, en heilbeloften staaven,
Hoe 't godloos volk, en staat, en Kerk beroert:
Al zie ik hen vol drift alomme draaven,
En 't snoodfte schuim ten top van eer gevoerd.
|
|