Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 2
(1764)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij
[pagina 92]
| |
Op eene nieuwgemaakte Zangwijze.I.
Ik schond, O God, uw beeld, naar 't welk ik was her-
schapen,
En dorst me aan 't lachend ooft vergaapen.
Schep mij een zuiver hart, het geen zich rein bewaar'.
Vernieuw een' vasten Geest in 't binnenst; laat mij
schreden
Gevestigd zijn, om naar uw tent te treeden:
Dan breng ik U dit hart, ten offer op 't altaar.
II.
Gij hebt, O Majesteit, geen lust tot offeranden,
Die op het rookend Outer branden.
Neen 't offer dat Gij kiest, is een gebrooken geest.
Een diep verslaagen hart, mag uwe gunst verwachten;
Dit zultge, O God, nooit in uw volk verachten.
Mijn offer zij dan 't hart, het welk U teder vrest.
| |
[pagina 93]
| |
III.
Ik heb geen rund, noch lam, noch geit, noch duif,
noch doffer,
Geen olie, wijn, noch meel: mijn offer
Is enkel een gemoed, dat voor Uw woorden beeft.
Een ziel die treurt om 't kwaad, in 't misdrijf nooit
vermetel;
Daar 't heilgeloof verkoos een' vasten zetel.
Dies zich dit hart aan U, mijn God, ten offer geeft.
IV.
Dit offer eischt gij, HEER, gij wilt het zelf beschikken,
Gij lost de ziel uit 's vjjands strikken.
Uw godlijk zalig licht straalt in het blind verstand;
Het oordeel maakt Gij wijs; den wille wilt Gij buigen;
't Geheugen moet van al uw trouw getuigen.
Ik offer U dan 't hart, 'k ontving het uit uw hand.Ga naar voetnoot*
|