Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 2
(1764)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij
[pagina 52]
| |
Reize uit Egypte naar Kanaan.Op eene nieuwgemaakte Zangwijze.
| |
[pagina 53]
| |
Leert me als een voedster gaan.Ga naar voetnoot*
Neemt nu de zee,
En zandwoestijn, al dreigtze wee op wee;
Neemt nu de zee,
Geloof en blijdschap meê?
III.
Gaf vleesch, en vis,
Komkommmer, en moloenGa naar voetnoot†, op mijnen disch;
Gaf vleesch, en vis,
Dan al wat smaaklijk is?
Haalt Memphis zand,Ga naar voetnoot§
Daar, voor ons zweet, elk vorst een grafnaald plant;
Haalt Memphis zand,
Iets bij het Vaderland?
| |
[pagina 54]
| |
IV.
Neen, neen, ik doem
Het ongeloof, die God mijn' Koning noem;
Neen, neen, ik doem,
De lust; die Goël roem.
Hij is de Held,
Die Pharo in de zee door bliksems veltGa naar voetnoot*;
Hij is de Held,
Hij breekt al zijn geweld.
V.
O laatste nacht,
Ik denk aan U, die 't heil hebt aangebragt.
O laatste nacht,
Ons Pascha is geslacht.
Dit Godlijk Lam,
Schenkt nu Gods liefde aan Jakobs echten stam,
Dit Godlijk Lam,
Dat uit Hem d'oorsprong nam.
| |
[pagina 55]
| |
VI.
Het heilverbond,
Tuigt Sions kruin in steê van Parans grond:Ga naar voetnoot*
Het heilverbond,
Sloot God door JESUS mond.
Geen Afgods beeld,
Geen gulden kalf, waar't dart'lend volk bij speeit,Ga naar voetnoot†
Geen Afgods beeld,
Verbreekt wat God beveelt.
VII.
Hij is in nood,
De groote God, die 't hemelsch man gebood:
Hij is in nood,
Die 't vocht uit rotsen goot.
De vijand vlugt,
Wanneer de ziel tot God in ootmoed zucht;
| |
[pagina 56]
| |
De vijand vlugt,
Voor Moses hand beduchtGa naar voetnoot*.
VIII.
Nu pluk ik al,
Granaat, en vijg, en druif, uit Eskols dal:
Nu pluk ik al,
't Geen mij verkwikken zal.
'k Vertrouw, en wacht,
Van God mijn hulp, en schroom geen helsche magt:
'k Vertrouw, en wacht,
Van God mijn sterkte, en kragt.
IX.
Mijn ziel, hoe lang
Smoort gij 't vergift? Aanschouw de kop'ren slang.
Mijn ziel, hoe lang,
Kwijnt gij? lk zie de stang!
Al de aandacht oogt,
Op 't offer met mijn schuld aan't kruis verhoogd.
Al de aandacht oogt,
Op God die traanen droogt.
X.
God draagt mijn' last;
Zijn oog gaat voor, dat op mijn treden past
| |
[pagina 57]
| |
God draagt mijn' last;
Ik naak den landstroom vast.
Wijk kille stroom,
O schrik des doods, gij maakt om 't Land een' zoom:
Wijk kille stroom,
Tot dat ik binnen koom'.
XI.
Noch graf, roch dood,
Scheidt mij van God, die mij zijn' bijstand bood.
Noch graf, noch dood,
Heeft mij van hulpe ontbloot,
'k Omhels deez' boô,
Al ziet het vleesch dit grimmend aanzicht noô.
'k Omhels deez' boô,
Wijl 'k hier mijn lusten doô.
XII.
De Bondark gaat,
Vast voor mij heen, die mij van vrees ontslaat.
De Bondark gaat;
't Kristal dat vloeide, staat.
Ik hou Gods hand,
Die aan mij schonk zóo menig onderpand,
Ik hou Gods hand,
En stap in 't Vaderland,
|
|