Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 2(1764)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Versmading van 't valsche en lust tot het waare goed. Op eene nieuwgemaakte Zangwijze. Of: Hemelsch oogo uit Lodestein: als men den zang der drie eerste regels, op de drie volgende herhaalt. I. Godlijke oogen; Uw vermogen Trekt de ziel van 't laage stof. Wat heeft de aarde, Luttel waarde; Bij het goed van 't hemelhof? All' de schatten, Die men vatten, Al wat ons verheffen kan; Al 't vermaaken, Wigt van zaaken Zijn als kaf in 's Hemels wan, II. Streelt ons 't Eigen Wil 't ons neigen Tot een goed dat ons bekoort; Toont de waereld [pagina 48] [p. 48] Rijk bepaereld, Breeder weg en ruimer poort; 't Is bedriegen, Enkel liegen; Wat men ons voor heil belooft. 't Zondig rusten In de lusten, Heeft ons 't waare heil ontroofd. III. Die, in 't harte, Diepe smarte Voelt, van 't eeuwig zielsgemis; Raakt aan 't klaagen, 't Ernstig vraagen, ‘Waar of God mijn maker is’? Al 't begeeren, Al 't vermeëren, Van het goed, zoo lang men leeft: Al het loopen, Al het hoopen, Toont dat niets het wezen heeft. IV. Mogt die waarheid, Door haar klaarheid, Straalen schieten in 't gemoed; [pagina 49] [p. 49] Dan verkoor ik (Al verloor ik Alles) God voor 't hoogste goed. Dan zou de aarde, Die 'k vergaarde, Niet bevord'ren mijnen val; Dan zou 't leven Blijdschap geeven; Dan was God mijn eenig Al. Vorige Volgende