Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 2(1764)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Verbinding aan de volmaakte schoonheild, En verlochening van zich zelven. Zangw: Zie ik Gods Zoon verhoogen. Zie boven bladz. 13. I. Aanbiddelijke schoonheid, Waar in zich 't hart verlieft: Aanbiddelijke Schoonheid, Nooit minder door gewoonheid; Aanbiddelijke Schoonheid, Gij die de snoodsten kiest, Wilt haat met liefde loonen. O Liefde, die'k aanschouw, O Liefde, die 'k aanschouw, Daar Ge Uw gelaat wilt toonen, En in het laag gebouw Van ootmoed, bij ons woonen 't Geloof doe door 't berouw, Den hoogmoed eens verdwijnen. Dit is de booze kwaal, Die mij, helaas! doet kwijnen. Hoe doodelijk, hoe schraal, Hoe snood zijn all' mijn daaden; Hoe trotsch, en gansch verkeerd! [pagina 45] [p. 45] Hoe snood zijn all' mijn daaden! Het merg is, door de maden Van de Eigenmin, verteerd. Dit zielverdervend Eigen, Verkankert al mijn werk, Die drift kan 't harte neigen; En valt den geest te sterk. II. 'k Hob de Eigenmin en zonden, Te veel den toom gevierd; Door de Eigenmin en zonden, Gods majesteit geschonden; Door de Eigenmin en zonden, Mijn ziel te veel ontsierd. 'k Moeft U alleen bedoelen, Mijn God, mijn hoogste goed. Mijn God, mijn hoogste goed. Wat helpt al 't ijd'le woelen, Van 't aardsgezind gemoed? Wie kan die drift verkoelen, Wier vlam in 't harte woedt? Och kon ik, in de hoeken Van 't hart, mij zelv' verspiên. Och kon ik 't eigenzocken, Bij Godlijk licht, eens zien. [pagina 46] [p. 46] Mijn zon, 'k zal licht verwachten, Tot zelfverlochening; Mijn zon, 'k zal licht verwachten, En gloed in donk're nachten, Tot zielsverbetering. Dan wije ik mijn gezangen, Al wat ik denk, en doe; Mij zelv', mijn' weg, en gangen, U, O mijn Goêl, toe. Vorige Volgende