Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 2(1764)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina XXVI] [p. XXVI] Aan den wel eerwaardigen heere Rutger Schutte. op het twede deel zijner gezangen. Zouden dwaaze waereldlingen Nu nog waanen, dat geen vreugd Paart met heiligheid en deugd? Dat alleen hun dartel zingen, 't Geen de waare blijdschap stoort, 't Kunstbeminnend hart bekoort? Dat ware immers God bestrijden. Zielen die haar zang, en spel, Wijen aan Immanuël; Kunnen zich eerst regt verblijden: En, bij 't zoet gebruik der kunst, Zich verheugen in Gods gunst. Zalig wij! in onze dagen, In dit mild gezegend land Daar men 't puik der snaaren spant; Dat ze aan 't Godd'lijk oor behaagen. Daar men zingt wat Goël geeft, En'hoe 't hart in JESUS leeft. Wie nu zingen wil, of speelen, Tot verkwikking voor 't gemoed; Wie verlangt naar heilzaam zoet; [pagina XXVII] [p. XXVII] Wie in hemelvreugd wil deelen: Kan in dees gewijde blaân, Speel- en zanglust regt verzaân. SCHUTTES liefde om ons te slichten, En te streelen, schenkt ons hier, Nieuwe proeven van zijn lier; Zangen die de hel doen zwichten; 't Hart verheffen boven 't s;tof, En doen leeven in Gods lof. Komt, geëerde zanggezinden, Drukt de snaaren, zingt een lied. Alles wat hier SCHUTTE biedt, Zult gij zielverkwikkend vinden. Keur van woorden, dicht, en toon, Zijn hier even zoet en schoon. Wenscht met mij deez' waarden Schrijver, Dat zijn dichtgeest, meer en meer Werkzaam zij tot 's Hemels eer; En door nieuwe kragt en ijver, Onze waereldstad aan 't IJ, Kroon' met nieuwe Poëzij. CORNELIS BORWINKEL. Vorige Volgende