Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 2(1764)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina XV] [p. XV] Aan den eerwaardigen heere Rutger Schutte. Op het twede deel zijner gezangen. Voorzang. Italië van ouds befaamd, Het aardsche Paradijs genaamd, En vruchtbaar boven andre landen, In weêrgâlooze puikverstanden: Waar kunst en fraaje wetenschap, Allengs besteeg den hoosten trap; Dat vrij het Vaderland mag heeten, Van Schilders, Zangers, en Poëeten; Waar nimmer droefheid wordt geduld, Maar al de lucht met zang vervuld, Om elk op, blijden toon te ondhalen; Schijnt wel een bosch vol nachtegalen. Of liever, 't is of daar de wijs Van Efrata, of 't Paradijs, Gezongen wierd, 't geen ieders ooren, Door 't konstig zingen kan bekoren; Dan hoog, dan middelbaar, dan laag, Dan ras, dan matig, dan weêr traag. Wie luistert niet naar zulke toonen; Om in dit Zangpriëel te woonen? [pagina XVI] [p. XVI] Tegenzang. Italië, 't is waar, is lang Beroemd, door konstig maatgezang: Men moet het om zijn toonen prijzen, Die hooger dan zijn torens rijzen: Maar, zijn de wijzen wonder schoon; Hoe veel verschilt, en stof, en toon! De stof bestaat uit ijdle dingen, 't Is zwijnendraf voor waereldlingen: Terwijl de toon aan deze stof Gehegt, verdient den hoogsten lof. Elk zoet op galm van zangsieraden, Moet nochtans zulk een zang versmaden; Waar door de losse en wulpsche jeugd, Geleid wordt van het spoor der deugd, En zich gewent aan ijdelheden. Want hoort die naar geen toom van reden, Maar naar dien zang en toon; dan wordt Het kwaad door 't oor in 't hart gestort. Sireenen! gij bedriegt 'er velen, Door de Orgels van uw schelle keelen. Toezang. Een Zanger van Gods heiligdom, In Nederduitschland, hoort alom, Die toonen wel met groot behagen: Maar moet met groote reden klagen; [pagina XVII] [p. XVII] Dat zulke klanken zijn gehuwt, Aan stof waar zijn gemoed van gruwt. ‘Dit voegt niet, zegt hij, bij elkander: 't Is billijk, dat het een aan 't ander Gelijk zij; dat en toon en stof, Verstrekke tot des Heilands lof’. Dus gaat hij door Gods Geest verlichter, Aan 't werk als een Godvruchtig dichter; En stelt op Italjaansche wijs, Gezangen op, Gods naam ten prijs. Dit heet, het nut en 't zoet te paren; Een wijs te zetten op zijn snaren, Die God en Engelen behaagt. Mijn SCHUTTE! die Gods kruiskerk schraagt, Tracht zielen, door zijn schoone zangen, In 't Euangelinet te vangen. B. ELIKINK. Predikant te Papendrecht. Vorige Volgende