Stichtelijke gezangen, in verscheidene gelegenheden gedicht, en met aanmerkingen, tot verstand van eenige stukken uit de H. Schrift, verrijkt. Deel 2
(1764)–Rutger Schutte– Auteursrechtvrij
[pagina XIII]
| |
Aan den wel eerwaardigen heere Rutger Schutte op zijne stichtelijke gezangen.
Mijn ziel die dikwerf op de klanken
Van uwe lier, ten hemel voer,
Getrokken door 't fluwelen snoer
Der Dichtkonst; koomt u nu bedanken:
O SCHUTTE! die haar mild vergast,
En in een lelijveld doet weien.
Ze volgt de Godgewijde reien,
Schoon haar veelmaal de treurtoon past.
Hoe kan uw Zang mijn harte streelen;
Wen Gij uw' Goël smeekt en vleit,
In 't eenzaam lommer Hem verbeidt!
Hoe kragtig zijn die liefdezelen!
Ik smelt op uw' verliefden toon!
Gij trekt mij meê naar dien Beminden,
Daar al mijn heil in is te vinden;
Uw' Bruidegom Gods groten Zoon!
| |
[pagina XIV]
| |
O Zielverrukkend hemelleven!
Gezeten aan een frissche bron,
En mild bestraald van 's Hemels Zon,
Al zingend blij om hoog te streven!
Dat 's leven door gelove en hoop!
Ver boven maan- en starrenkringen:
Bij voorzang, 't zegelied te zingen,
Al voor het einde van den loop.
Hoe dalen de ijdele gezangen
Der wereld, die geen vreugde kent;
Maar aan een wufte drift gewend,
Blijft aan den toon, en klanken hangen!
Daar Sion zingende in den geest,
Het hart verheft in 's HEEREN paden;
En prijzende zijn grote daden,
Op hemelmanna gaat ten feest'!
Zing, brave SCHUTTE, laat U horen!
Zing met uw' lieven Konstgenoot!Ga naar voetnoot*
En maak den HEERE zamen groot,
Vervul haaft onze tempelchoren.
Gij hebt mij menigmaal gestigt,
Gelijk uw halsvriend door zijn snaren.
Zing tot Ge uw' stemmen zaam zult paren,
Hier boven voor Gods aangezigt.
B. van RENSINK Wed. HOFFMAN. |
|