Spolia mundi(1949)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] [Ik had uw dag geroken en bij rozen] Ik had uw dag geroken en bij rozen Die wemelden aan menige trotse tronk De balsem ingeademd van uw pronk En u een naam gewijd, o nameloze, Die gaat en komt; die wijkt voor vragende ogen En plots verschijnt voor wie niet wacht of weet: Met hoge tred en sierlijk opperkleed En met de glans van hemelen omtogen... o, Hoor mij aan, daar waar ge' u houdt verscholen En de iris van uw blik mij tegenwenkt Vanuit de dauwdrop die de hommel drenkt In 't zuiver hart der blauwe bosviolen; Geen schroom beweegt dit naderen en wijken, Dit schuilen niet of helder handgeklap Opeens der eksterroep uit dronkenschap Van loverstruiken die van wind bezwijken, - Maar willekeur, maar tyrannie van zinnen Als gij 't onnozel schaap dat naar u blaat Uw schelp reikt, maar de grauwe ezel slaat Van wie uit zon en maan u lofzang spinnen. Vorige Volgende