Spolia mundi(1949)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] [IV] Arcadia [pagina 82] [p. 82] [Arcadia, van herders en van fluiten] Arcadia, van herders en van fluiten Weleer 't gelukkig vaderland, gij waàrt; Een ander licht sloeg bars aan onze ruiten En wij ontwaakten sneeuwwit en bejaard De pen paraat of 't potlood achter 't oor Om over waan èn waarheid recht te duiden In krant en boek en waanwijs kwispeldoor. De droom bevroor; de fluit vermeed te schallen; Het hart werd recht en wars; de nymph verjaagd En door geen dichterbent meer overvallen Moest wijken voor de mannelijke maagd En wie daar nog iets liefs verzon lag buiten Met huts en bluts soms in zijn rozengaard - De dauw bevroor en stremde ook de fluiten. Alleen op schouwen min of meer ontaard Slaan Tityrs nog verliefde capriolen; Maar ach hoe stram, de poppen staan verglaasd; De dartele bok verdwaalde op kleuterscholen Naast Neus en Teun en strijkt de baard verbaasd Naar 't dier van Hok dat sik heeft nochte horens, Naar 't gras van 't leesbord dat geen weigras is Als 't weigras rond de stad der zeven torens... Arcadia, gij werd de erfenis Van pubers slechts en taalgeleerde beffen - Geen feller hoon kon zoveel onschuld treffen! Vorige Volgende